Zie bijvoorbeeld ook HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1111.
HR, 07-01-2014, nr. 13/01570
ECLI:NL:HR:2014:16
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-01-2014
- Zaaknummer
13/01570
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:16, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2365, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2365, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:16, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑06‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/161 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2014-0006
NbSr 2014/73
NbSr 2014/76
Uitspraak 07‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Poging moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen in genoemd arrest is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed “gedurende het tijdsbestek dat hij zijn auto tot stilstand bracht op de Sint Ludwinastraat (nadat hij kennelijk de aanwezigheid van X in het park had opgemerkt) en het moment dat hij X aanreed”, terwijl verdachte in datzelfde korte tijdsbestek eerst “vol in de remmen ging”, vervolgens “met een noodgang” achteruit heeft gereden en daarna “met aanzienlijke snelheid” in de richting van het slachtoffer reed.
Partij(en)
7 januari 2014
Strafkamer
nr. S 13/01570
SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 december 2012, nummer 20/002463-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde, meer in het bijzonder het "met voorbedachten rade" handelen, niet zonder meer uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 februari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en (de Hoge Raad leest:) na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] is ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de bewijsvoering zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4.
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
2.4.
Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed "gedurende het tijdsbestek dat hij zijn auto tot stilstand bracht op de Sint Ludwinastraat (nadat hij kennelijk de aanwezigheid van [slachtoffer] in het park had opgemerkt) en het moment dat hij het slachtoffer aanreed", terwijl de verdachte in datzelfde korte tijdsbestek eerst "vol in de remmen ging", vervolgens "met een noodgang" achteruit heeft gereden en daarna "met aanzienlijke snelheid" in de richting van het slachtoffer reed.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2014.
Conclusie 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Poging moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het Hof heeft zijn oordeel, gelet op hetgeen in genoemd arrest is vooropgesteld m.b.t. mogelijke contra-indicaties, ontoereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid voor verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed “gedurende het tijdsbestek dat hij zijn auto tot stilstand bracht op de Sint Ludwinastraat (nadat hij kennelijk de aanwezigheid van X in het park had opgemerkt) en het moment dat hij X aanreed”, terwijl verdachte in datzelfde korte tijdsbestek eerst “vol in de remmen ging”, vervolgens “met een noodgang” achteruit heeft gereden en daarna “met aanzienlijke snelheid” in de richting van het slachtoffer reed.
Nr. 13/01570 Zitting: 3 december 2013 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 21 december 2012 verdachte wegens primair “poging tot moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren. Voorts heeft het Hof een inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaard, een en ander op de wijze als vermeld in het arrest.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te ‘s-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder primair bewezenverklaard dat:
“hij op 28 februari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] is ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2012030240-7, d.d. 13 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie, en [verbalisant 1], hoofdagent van politie (p. 32-33 van het proces-verbaal met registratienr. PL2208 2012030240), voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven- als verklaring van [slachtoffer];
Ik was in de middag van 28 februari 2012 samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in het park aan de Bonifaciuslaan te Eindhoven.
We stonden samen bij het blauwe badje (het hof begrijpt: in de ter plaatse aanwezige speeltuin).
Toen we daar in het park stonden zag ik dat [verdachte] hard aan kwam rijden vanuit de richting Gerlachstraat. Ik zag dat hij in een zwarte auto kwam aanrijden. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat. Ik herkende hem. Naast hem zat zijn broertje [betrokkene 3]. Hij reed vanuit de Sint Ludwinastraat het park in. Hij reed over het gras naar de plaats waar wij stonden. Ik stond samen met de anderen op het verharde deel van de speeltuin. Ik zag dat hij op ons af reed. Ik had geen mogelijkheid meer om uit te wijken. Ik dacht: “Hij stopt wel”. Ik zag dat hij dit niet deed.
Ik kon de auto niet meer ontwijken en ik werd geraakt aan mijn rechterzijde. Ik kwam op de motorkap terecht en ik viel op de grond. Ik ben een paar seconden buiten bewustzijn geweest. Ik had geen gevoel in mijn rechter zijkant van mijn lichaam. Ik stond toen op. Ik zag dat de auto toen achteruit reed en vervolgens richting Bonifaciuslaan reed. Hij is niet gestopt en reed plankgas weg.
Ik ben toen naar mijn eigen auto gestrompeld. Ik ben op de achterbank gaan liggen. Ik vroeg aan [betrokkene 2] of hij me naar het ziekenhuis kon brengen. We zijn toen met z'n drieën naar het St. Annaziekenhuis te Geldrop gereden.
Bij de behandeld arts heb ik verteld dat ik was aangereden. Na onderzoek bleek dat ik mijn rechter sleutelbeen had gebroken. Verder had ik kneuzingen aan mijn rechterbeen.
Ik ben na het ziekenhuis naar huis gebracht. Ik ben bijna twee weken lang thuis geweest.
lk moet nu nog zes weken thuis blijven. Ik kan hierdoor niet werken.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2012030240-13, d.d. 15 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie (p. 44-45 van het proces-verbaal met registratienr. PL2208 2012030240), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik was in de middag van 28 februari 2012 in het park aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven. Ik had die dag gebeld naar [slachtoffer] om af te spreken. We spraken toen af in het park. In het park trof ik [slachtoffer] en [betrokkene 2].
We stonden ergens in een hoek bij een grasveldje bij het speeltuintje.
Op gegeven moment zag ik dat [verdachte] aan de andere kant van de St Gerlachstraat het park in gereden kwam. Ik zag dat het [verdachte] was. Ik weet dat [verdachte] een zwarte auto heeft. Ik zag dat hij op ons kwam afgereden. Ik zag dat [slachtoffer] en [betrokkene 2] bij elkaar stonden. Ik zag dat hij [slachtoffer] raakte. Ik hoorde de klap en ik zag dat [slachtoffer] op de grond viel.
3. (…)
4. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2012030240-15, d.d. 20 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie (p. 48-49 van het proces-verbaal met registratienr. PL2208 2012030240), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:
Op 28 februari 2012 stond ik samen met [betrokkene 1] en [slachtoffer] in het parkje bij de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven. Ik had daarvoor telefonisch contact met mijn broer [verdachte].
In het parkje stond [betrokkene 1] dacht ik op een afstand van mij en [slachtoffer]. [betrokkene 1] stond volgens mij bij het blauwe badje. Ik stond samen met [slachtoffer] bij het grasveldje dat aan de Sint Bonifaciuslaan grenst.
Ik hoorde op een gegeven moment een auto achter mij naderen. Ik hoorde hem rechts van mij aankomen. Ik liep op dat moment uit een reflex weg van het naderende geluid van de auto. Ik hoorde meteen ook een klap. Toen ik omdraaide zag ik dat [slachtoffer] was geraakt. Ik keek op dat moment tegen de achterzijde van de auto aan die [slachtoffer] had geraakt.
Ik zag dat de auto op een gegeven moment stil stond. Ik zag dat hij even stil stond en vervolgens weer wegreed.
Ik heb [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) tien minuten later via de telefoon gesproken. Ik hoorde dat hij toen zei dat dit niet de bedoeling was geweest. Hij was er zelf van onder de indruk. Toen ik [verdachte] sprak zei [verdachte] dat hij van de schrik was weggereden.
5. (…)
6. (…)
7. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2012030240-4, d.d. 8 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie (p. 38-39 van het proces-verbaal met registratienr. PL2208 2012030240), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 4]:
Op 28 februari 2012 omstreeks 14.45 uur bevond ik mij in het kantoor aan de Sint Ludwinastraat 2 te Eindhoven. Ik keek recht op de Sint Ludwinastraat en het park daarachter. Ik hoorde plotseling dat een auto vol in de remmen ging. Mijn collega [betrokkene 5] en ik keken elkaar aan. Ik hoorde dat de bestuurder de auto in zijn achteruit wilde schakelen, maar dat lukte niet in een keer. Ik hoorde dat de auto toen vol gas achteruit reed. Ik ging toen naar het raam en zag dat de auto stilstond bij de peuterspeelzaal Ik zag dat de auto vervolgens het park in reed.
Ik zag dat de auto heel hard reed. Ik zag dat de auto het park inreed in de richting van het speeltuintje. Ik zag tussendoor jongens lopen. Ik zag dat de auto doelbewust op een van de jongens in reed. Ik zag dat de jongen nog een schijnbeweging maakte om weg te komen, maar de auto corrigeerde. Ik zag dat de auto de jongen aanreed. Ik zag dat de jongen op de motorkap van de auto vloog. De auto was een donkere auto.
8. (…)
9. (…)
10. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2012030240-5, d.d. 8 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie (p. 40-41 van het proces-verbaal met registratienr. PL2208 2012030240), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 5]:
In de middag van 28 februari 2012 bevond ik mij in het kantoor aan de Sint Ludwinastraat 2 te Eindhoven. Ik zag een zwarte Citroen hard door de straat rijden en ik hoorde dat hij stopte voor het raam. Hij remde echt heel hard. Ik hoorde dat hij met een noodgang achteruit reed. Ik ging toen bij het raam kijken. Ik zag dat de auto over het grasveld langs het gebouw aan de overzijde reed in de richting van het speeltuintje. Ik zag dat daar een paar jongens liepen. Ik zag dat de auto op de jongens inreed en een van hen raakte. De jongen die geraakt werd kwam op de motorkap terecht.
11. (…)
12. (…)
13. Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2012030240-9, d.d. 14 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie (p. 50-51 van het proces-verbaal met registratienr. PL2208 2012030240), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 6]:
U vraagt mij van wie de zwarte Citroen Xsara met kenteken [AA-00-AA] is. Ik kan u zeggen dat mijn zoon [verdachte] deze auto enkele maanden geleden heeft gekocht. Hij heeft de auto ook betaald. Ik heb de auto op mijn naam gezet omdat [verdachte] dit aan mij vroeg. De verzekering zou zo goedkoper zijn. Ik heb de auto op mijn naam gezet en ook verzekerd.
[verdachte] gebruikt de auto altijd, hij is ook de enige die de sleutels heeft, het is zijn auto.
Ik heb [verdachte] vorige week zaterdag gezien. Er was toen een trouwfeest van mijn andere zoon [betrokkene 2]. Ik zag die dag ook dat er schade op de Citroën van [verdachte] zat. Ik zag de auto staan met schade op de motorkap.
[betrokkene 3] vertelde mij dat [verdachte] ruzie had met [slachtoffer]. Dit was twee of drie weken geleden. Ik hoor van u de naam [slachtoffer]. Ik kan u zeggen dat dit hem is. [slachtoffer] is een goede vriend van [verdachte]. Ik weet ook niet waar die ruzie heeft plaatsgevonden.”
4.4. Het Hof heeft voorts, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(…)
C.1
Ten slotte heeft de raadsvrouwe betoogd dat de verdachte van het primair ten laste gelegde bestanddeel "met voorbedachten rade" dient te worden vrijgesproken omdat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
C.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.2.1
Van voorbedachte raad is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
C.2.2
Uit de gebezigde bewijsmiddelen valt af te leiden dat:
- er tussen de verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit kennelijk onenigheid bestond;
- de verdachte als bestuurder van zijn personenauto op de bewezen verklaarde datum kwam aanrijden bij het stadspark gelegen tussen de Sint Bonifaciuslaan en de Sint Ludwinastraat te Eindhoven gelegen binnen de bebouwde kom van Eindhoven;
- de verdachte op de Sint Ludwinastraat "vol in de remmen ging" (verklaring getuige [betrokkene 4]) en zijn auto "met een noodgang" (verklaring getuige [betrokkene 5]) achteruit heeft gereden;
- de verdachte vervolgens met zijn auto, met aanzienlijke snelheid, over het plaatselijk aanwezige grasveld het park is ingereden in de richting van het speeltuintje waar [slachtoffer] en zijn vrienden (te weten: [betrokkene 2] en [betrokkene 1]) zich bevonden;
- de verdachte vervolgens met opzet als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid [slachtoffer] heeft aangereden op de wijze zoals hierboven is omschreven.
C.2.3
Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden aannemelijk dat de verdachte tenminste gedurende het tijdsbestek dat hij zijn auto tot stilstand bracht op de Sint Ludwinastraat (nadat hij kennelijk de aanwezigheid van [slachtoffer] in het park had opgemerkt) en het moment dat hij het slachtoffer aanreed, tijd heeft gehad om zich te beraden op het besluit om [slachtoffer] opzettelijk aan te rijden, welke tijd hij naar het oordeel van het hof ook daadwerkelijk voor een dergelijke bezinning heeft kunnen benutten.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken van contra-indicaties die er op wijzen dat verdachte een dergelijke bezinning niet heeft kunnen maken, omdat hij in een drift of opwelling zou hebben gehandeld. Een weging en waardering van de omstandigheden van dit geval brengt het hof dan ook tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, in die zin dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Derhalve acht het hof de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
C.2.4
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.”
4.5. Uit recente jurisprudentie volgt dat de Hoge Raad de eisen waaraan het bewijs van de voorbedachte raad moet voldoen, heeft aangescherpt. In HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 overwoog de Hoge Raad:
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
4.6. Het Hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid dat verdachte als bestuurder van zijn personenauto op 28 februari 2012 op de Sint Ludwinastraat “vol in de remmen ging”, “met een noodgang” achteruit heeft gereden, “met aanzienlijke snelheid” door het park in de richting van [slachtoffer] is gereden en hem vervolgens “met aanzienlijke snelheid” heeft aangereden. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de gelegenheid voor de verdachte om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven, zich in het bijzonder voordeed in de, zoals kan worden afgeleid uit voornoemde door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, korte tijdspanne tussen het door hem plotseling – immers op het moment dat hij zijn auto ineens tot stilstand bracht op de Sint Ludwinastraat nadat hij de aanwezigheid van [slachtoffer] in het park had opgemerkt – genomen besluit en het moment dat hij [slachtoffer] aanreed. Gelet op hetgeen onder 4.5 is vooropgesteld met betrekking tot mogelijke contra-indicaties en in aanmerking genomen dat de bewijsvoering van het Hof geen aanwijzingen bevat waaruit volgt dat de door het Hof gestelde gelegenheid tot bezinning ook daadwerkelijk door de verdachte is benut, heeft het Hof zijn oordeel dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, ontoereikend gemotiveerd.1.
4.7. Het middel is terecht voorgesteld.
5.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2013
Beroepschrift 15‑06‑2013
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van : Mr. M.J.N. Vermeij
Inzake:
[verzoeker]
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 21 december 2012, onder nummer rolnummer 20-002463-12 gewezen arrest.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 289 Sr en 359 lid 3 jo 415 Sv, doordat de door het Hof bewezenverklaarde voorbedachte raad waarmee verzoeker gepoogd zou hebben om [slachtoffer] van het leven te beroven niet steunt op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, althans deze bewezenverklaring onvoldoende met redenen omleed is, althans de verwerping van het verweer dat verzoeker niet ‘opzettelijk en met voorbedachten rade’ gehandeld heeft, en niet ‘met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg’ gepoogd heeft om deze [slachtoffer] van het leven te beroven, niet zonder meer begrijpelijk is.
2. Toelichting
2.1
Ten aanzien van verzoeker heeft het Hof bewezen verklaard dat hij:
‘op 28 februari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] is ingereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
2.2
Ten aanzien van de voorbedachte raad heeft het Hof het volgende overwogen:
‘C.2.2
Uit de gebezigde bewijsmiddelen valt af te leiden dat:
- —
er tussen de verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit kennelijk onenigheid bestond;
- —
de verdachte als bestuurder van zijn personenauto op de bewezen verklaarde datum kwam aanrijden bij het stadspark gelegen tussen de Sint Bonifaciuslaan en de Sint Ludwinastraat te Eindhoven gelegen binnen de bebouwde kom van Eindhoven;
- —
de verdachte op de Sint Ludwinastraat ‘vol in de remmen ging’ (verklaring getuige [getuige 1]) en zijn auto ‘met een noodgang’ (verklaring getuige [getuige 2]) achteruit heeft gereden;
- —
de verdachte vervolgens met zijn auto, met aanzienlijke snelheid, over het plaatselijk aanwezige grasveld het park is ingereden in de richting van het speeltuintje waar [slachtoffer] en zijn vrienden (te weten: [getuige 3] en [getuige 4]) zich bevonden;
- —
de verdachte vervolgens met opzet als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid [slachtoffer] heeft aangereden op de wijze zoals hierboven is omschreven.
C.2.3
Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden aannemelijk dat de verdachte tenminste gedurende het tijdsbestek dat hij zijn auto tot stilstand bracht op de Sint Ludwinastraat (nadat hij kennelijk de aanwezigheid van [slachtoffer] in het park had opgemerkt) en het moment dat hij het slachtoffer aanreed, tijd gehad heeft om zich te beraden op het besluit om [slachtoffer] opzettelijk aan te rijden, welke tijd hij naar het oordeel van het hof ook daadwerkelijk voor een dergelijke bezinning heeft kunnen benutten.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken van contra-indicaties die er op wijzen dat verdachte een dergelijke bezinning niet heeft kunnen maken, omdat hij in een drift of opwelling zou hebben gehandeld. Een weging en waardering van de omstandigheden van dit geval brengt het hof dan ook tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, in die zin dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven’.
Voorbedachte raad — uitgangspunten
2.3
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad — in de bewezenverklaring uitgedrukt met de woorden ‘na kalm beraad en rustig overleg’ — moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven.1.
2.4
De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan eventuele contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Weinig of geen tijd om zich te beraden
2.5
Vooropgesteld zij dat verzoeker ter terechtzitting van het Hof heeft ontkend de auto bestuurd te hebben op 28 februari 2012.
2.6
Het Hof heeft in onderdeel C.2.3 van het arrest vastgesteld dat verzoeker ‘tijd’ heeft gehad om zich te beraden, en wel gedurende de tijd tussen
- (i)
het moment dat hij het latere slachtoffer zag, en
- (ii)
het moment van de aanrijding.
Vervolgens heeft het Hof overwogen dat er geen ‘contra-indicaties’ zouden zijn die er op wijzen dat verzoeker zich niet heeft kunnen bezinnen.
2.7
De omstandigheden van het geval die het Hof daarbij in zijn overwegingen heeft betrokken, hebben echter slechts (voor wat betreft het tweede tot en met vijfde gedachtenstreepje onder C.2.2) betrekking op waar (locaties) en hoe (met grote snelheid richting slachtoffer) verzoeker met zijn auto gereden heeft.
2.8
De enige van het voorgaande afwijkende omstandigheid (eerste gedachtenstreepje onder C.2.2) die het Hof in aanmerking heeft genomen, ziet er op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er tussen verzoeker en [slachtoffer] voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit kennelijk onenigheid bestond. De vader van verzoeker heeft tijdens zijn verhoor op 14 maart 2012 verklaard dat ‘twee of drie weken geleden’ een ruzie had plaatsgevonden tussen verzoeker en het latere slachtoffer.2.
2.9
Met het aanhalen van deze omstandigheid lijkt door het Hof gesuggereerd te worden dat verzoeker kennelijk al een week lang over zijn daad had kunnen nadenken.3. Het Hof gaat er echter aan voorbij dat de verklaring van de vader van verzoeker ook toelaat dat de ruzie pas op 29 februari 2012 (‘twee weken geleden’ gerekend vanaf de datum waarop de verklaring werd afgelegd), dat wil zeggen na de aanrijding, plaatsgevonden heeft.
2.10
Hoe dit ook zij, bedoelde omstandigheid past niet bij de overweging van het Hof (C.2.3) dat verzoeker zich heeft kunnen bezinnen tussen het moment waarop hij zijn auto stopte (na het zien van het slachtoffer) en het moment dat hij het slachtoffer aanreed.
2.11
Die — door het Hof als basis voor zijn overwegingen genomen — tijdspanne is hoe dan ook erg kort geweest. Gezien de hoge snelheid waarmee de auto vanaf het eerste moment (waarneming van het slachtoffer) gereden zou moeten hebben volgens diverse getuigen (‘Ik zag dat de auto keihard het park in reed richting speeltuin’4.; ‘Ik zag dat de auto heel hard reed’5.; ‘Ik liep op dat moment uit een reflex weg van het naderende geluid van de auto. Ik hoorde meteen ook een klap’6.) is de voor beraad beschikbare tijd zeer beperkt geweest.
Contra-indicaties
2.12
Uit de bewijsmiddelen volgt niet rechtstreeks dat sprake is geweest van nadenken of reflectie gedurende enige tijd. Integendeel, uit de gebezigde getuigenverklaringen volgt juist dat de bestuurder van de auto ‘kwam, zag en reed’. Er is zoals gezegd slechts sprake geweest van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, en ook de uitvoering op zich verliep snel.
2.13
Uit de bewijsmiddelen kan bovendien afgeleid worden dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsgevonden hebben, althans dat de bestuurder van de auto ten prooi was aan een hevige gemoedsbeweging. Blijkbaar greep alleen al de besluitvorming (na het zien van het slachtoffer) de bestuurder zodanig aan dat hij de fijnere motoriek, die benodigd is voor het bedienen van een versnellingsbak, kwijtraakte. Getuige [getuige 1] verklaarde immers: ‘Ik hoorde dat de bestuurder de auto in zijn achteruit wilde schakelen, maar dat lukte niet in een keer’7..
2.14
Ook tijdens het daadwerkelijke afleggen van de afstand tot aan het slachtoffer was de bestuurder van de auto kennelijk geëmotioneerd. Getuige [getuige 4] heeft — zo blijkt uit de ter terechtzitting van het Hof voorgedragen pleitnota van de raadsvrouw — verklaard dat hij zag dat verzoeker (die volgens hem de auto bestuurd zou hebben) ‘bang’ was.8. Ook dat wijst op een hevige gemoedsbeweging.
2.15
Gezien de omstandigheid dat de bestuurder van de auto de diverse verkeersmanoeuvres — waaronder het binnenrijden van het park — kennelijk met (zeer) hoge snelheid heeft uitgevoerd, zal hij geen tijd (of slechts in zeer beperkte mate) gehad kunnen hebben om, tijdens de uitvoering, na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven. In de pleitnota van de raadsvrouw is dit uitgedrukt door de stelling dat er sprake is geweest van een ongeval, waardoor er uit de aard der zaak geen tijd geweest kan zijn voor bezinning.9.
2.16
Gezien het voorgaande is het oordeel van het Hof, dat sprake is geweest van voorbedachte raad, ontoereikend gemotiveerd, nu het Hof kennelijk heeft geoordeeld dat de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad, en om zich daarvan rekenschap te geven, zich heeft voorgedaan tijdens het rijden.
2.17
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door M.J.N. Vermeij, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
M.J.N. Vermeij
Den Haag, 15 juni 2013
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑06‑2013
Zie bv. HR 28 februari 2012, LJN BR2342; HR 9 oktober 2012, LJN BX8087.
Bewijsmiddel 13.
Uit de als bewijsmiddel 13 opgenomen getuigenverklaring zou afgeleid kunnen worden dat de ruzie (ongeveer) een week vóór 28 februari 2012 plaatsgevonden zou kunnen hebben.
Getuige [getuige 5], bewijsmiddel 6.
Getuige [getuige 1], bewijsmiddel 7.
Getuige [getuige 3], bewijsmiddel 4.
Bewijsmiddel 7.
Pleitnota blz. 6, regel 35–36.
Pleitnota blz. 7, regel 25–27.