Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/138/EG betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)
Artikel 216 Uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau
Geldend
Geldend vanaf 23-05-2014
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2016.
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 153 (uitgifte: 22-05-2014, regelingnummer: 2014/51/EU)
- Inwerkingtreding
23-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 153 (uitgifte: 22-05-2014, regelingnummer: 2014/51/EU)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verzekeringsrecht / Algemeen
Verzekeringsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien het in de Unie gelegen hoofdkantoor van de in artikel 213, lid 2, onder a) en b), bedoelde deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding of gemengde financiële holding niet in dezelfde lidstaat is gelegen als de in artikel 215 bedoelde uiteindelijke moederonderneming op Gemeenschapsniveau, kunnen de lidstaten hun toezichthoudende autoriteiten toestaan dat zij, na raadpleging van de groepstoezichthouder en deze uiteindelijke moederonderneming op Unieniveau, besluiten de uiteindelijke moederverzekerings- of -herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding of gemengde financiële holding op nationaal niveau aan het groepstoezicht te onderwerpen.
In een dergelijk geval legt de toezichthoudende autoriteit haar besluit uit aan zowel de groepstoezichthouder als de uiteindelijke moederonderneming op het niveau van de Unie. De groepstoezichthouder stelt het college van toezichthouders overeenkomstig artikel 248, lid 1, onder a), van deze toelichting in kennis.
De artikelen 218 tot en met 258 zijn mutatis mutandis van toepassing, behoudens hetgeen is bepaald in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel.
2.
De toezichthoudende autoriteit kan het groepstoezicht op de uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau beperken tot een of meer afdelingen van hoofdstuk II.
3.
Ingeval de toezichthoudende autoriteit besluit hoofdstuk II, afdeling 1, op de uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau toe te passen, wordt de methodekeuze die overeenkomstig artikel 220 door de groepstoezichthouder met betrekking tot de in artikel 215 bedoelde uiteindelijke moederonderneming op Gemeenschapsniveau wordt gemaakt, als definitief erkend en door de toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat toegepast.
4.
Ingeval de toezichthoudende autorieit besluit hoofdstuk II, afdeling 1, op de uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau toe te passen en ingeval de in artikel 215 bedoelde uiteindelijke moederonderneming op Gemeenschapsniveau overeenkomstig artikel 231 of artikel 233, lid 5, toestemming heeft gekregen zowel het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep als het solvabiliteitskapitaalvereiste van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de groep op basis van een intern model te berekenen, wordt dat besluit als definitief erkend en door de toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat toegepast.
Ingeval de toezichthoudende autoriteit in een dergelijke situatie van mening is dat het risicoprofiel van de uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau duidelijk afwijkt van het op Gemeenschapsniveau goedgekeurde interne model, en zolang deze onderneming niet afdoende tegemoet komt aan de bezorgdheden van de toezichthoudende autoriteit, kan deze toezichthoudende autoriteit besluiten op het uit de toepassing van dit model voor deze onderneming resulterenhet[lees: resulterende] solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep een opslagfactor toe te passen, of, in uitzonderlijke omstandigheden waarin de toepassing van een dergelijke opslagfactor niet gepast is, verlangen dat deze onderneming haar solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep op basis van de standaardformule berekent.
De toezichthoudende autoriteit legt deze besluiten uit aan zowel de onderneming als de groepstoezichthouder. De groepstoezichthouder stelt het college van toezichthouders overeenkomstig artikel 248, lid 1, onder a), van deze toelichting in kennis.
5.
Ingeval de toezichthoudende autoriteit besluit hoofdstuk II, afdeling 1, op de uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau toe te passen, is het deze onderneming niet toegestaan overeenkomstig de artikelen 236 of 243 een aanvraag in te dienen om één of meer van haar dochterondernemingen aan de artikelen 238 tot en met 239 te onderwerpen.
6.
Ingeval de lidstaten hun toezichthoudende autoriteiten toestaan het in lid 1 bedoelde besluit te nemen, bepalen zij dat dergelijke besluiten niet kunnen worden genomen of gehandhaafd wanneer de uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau een dochteronderneming van de in artikel 215 bedoelde uiteindelijke deelnemende onderneming op Gemeenschapsniveau is en deze laatste overeenkomstig de artikelen 237 of 243 toestemming heeft gekregen om deze dochteronderneming aan de artikelen 238 tot en met 239 te onderwerpen.
7.
De Commissie kan overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vaststellen waarin nadere invulling wordt gegeven aan de omstandigheden waaronder het in lid 1 van dit artikel bedoelde besluit kan worden genomen.