Hof Den Haag, 03-06-2014, nr. 200.108.370/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:1988, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-06-2014
- Zaaknummer
200.108.370/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:1988, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑06‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:22
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:451, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 03‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Eindarrest na tussenarrest. Verdeling na scheiding. Waarde van twee appartementsrechten. Kosten van investering/verbouwing. Geen verzwegen goed in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. Omvang hypothecaire leningen. Vaststelling overbedelingsvordering.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel
Rolnummer : 200.108.370/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 381991/HA ZA 10-4252
arrest van de familiekamer d.d. 3 juni 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C. Griffioen-Wennekes te Waddinxveen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
Het geding
Voor de loop van het geding verwijst het hof naar zijn tussenarrest van 5 februari 2013 en de daarin vermelde stukken.
Na dit tussenarrest hebben partijen nog de volgende stukken ingediend:
akte uitlating van de man;
akte uitlating van de vrouw;
antwoordakte van de man;
antwoordakte van de vrouw.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
In zijn arrest van 5 februari 2013 heeft het hof partijen verzocht zich bij akte uit te laten over de waarde van de appartementsrechten aan de [adres een]
en de [adres twee]. Het hof heeft partijen in overweging gegeven om gezamenlijk één taxateur aan te wijzen om de waarden vast te stellen. Indien partijen niet in onderling overleg de waarden kunnen (doen) vaststellen, dienen partijen het hof te informeren of één of drie taxateurs moeten worden benoemd en of partijen overeenstemming hebben weten te bereiken omtrent de te benoemen taxateurs. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.
Uit hetgeen partijen nadien nog hebben aangevoerd komt het volgende vast te staan, dan wel valt het volgende te concluderen:
- De woning aan de [adres twee] is op 15 mei 2012 verkocht en geleverd aan een derde; de koopsom bedroeg € 80.000, -; na aftrek van kosten resteerde een door de man te ontvangen bedrag van € 63,646,06, zo volgt uit de door notariskantoor Geurts & Partners te ’s-Gravenhage opgemaakte nota van afrekening;
- De WOZ-waarde van de woning aan de [adres een] bedroeg op 1 januari 2012 € 118.000, -, zo volgt uit de door de man overgelegde aanslag gemeentelijke belastingen van de gemeente Den Haag d.d. 28 februari 2013;
- Partijen hebben niet gezamenlijk een makelaar benoemd en zij hebben geen overeenstemming bereikt over te benoemen taxateurs, dan wel of één of meerdere taxateurs dienen te worden benoemd.
Waarde pand [adres twee]
3.
De vrouw stelt zich ten aanzien van de verkochte woning aan de [adres twee]
op het standpunt dat, nu de man dit registergoed heeft vervreemd, zonder de vrouw of het gerechtshof daarvan mededeling te doen, de gehele verkoopprijs van € 63.645,06 op grond van het bepaalde in artikel 3: 194 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de vrouw moet worden toegedeeld.
4.
De man stelt dat moet worden uitgegaan van de waarde waarvoor genoemd pand is verkocht. Hij stelt de hypothecaire leningen volledig te hebben afgelost. De man had het bestuur over de beide woningen en beide panden zijn bij vonnis van 7 maart 2012 aan de man toegedeeld.
5.
Het hof is van oordeel dat artikel 3: 194 lid 2 BW te dezen toepassing mist. Immers, de woning aan de Isingstraat is in de verdeling betrokken en is, uitvoerbaar bij voorraad, aan de man toegedeeld. Van een verzwegen goed is dan ook geen sprake. Nu de vrouw niet weerspreekt dat de verkoopopbrengst van de woning € 80.000,- bedroeg, zal het hof dan ook van dit bedrag voor de vaststelling van de vordering wegens overbedeling uitgaan.
Kosten van investering/verbouwing van beide panden
6.
Met betrekking tot de woningen aan de [adres een] en de [adres twee] heeft de man - eerst bij antwoordakte in hoger beroep, na tussenarrest - gesteld dat hij investeringen zou hebben gepleegd in beide panden, die hebben geleid tot een waardestijging. Ten aanzien van de woning aan de [adres een] zou het gaan om een bedrag van € 95.951,58.
7.
Het hof overweegt daarover als volgt. Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, tot het indienen van de antwoordakte, heeft de man gesteld, dat, en zo ja, tot welk bedrag eventuele kosten van verbouwing zouden moeten worden verrekend. Bij de antwoordakte ontbreekt voorts iedere specificatie/onderbouwing van het gestelde bedrag. De man stelt over een bouwdossier te beschikken dat naar zijn mening bij de taxatie moet worden betrokken. Het had naar het oordeel van het hof op de weg van de man gelegen om dit in een (veel) eerder stadium van de procedure aan de orde te stellen en in elk geval een specificatie van de gestelde kosten te verstrekken. Het hof gaat daarom aan het door de man gestelde ten aanzien van door hem gepleegde investeringen als zijnde tardief en niet onderbouwd, voorbij.
Waarde pand [adres een]
8.
De man heeft bij akte een aanslag onroerende zaakbelasting 2013 overgelegd, waaruit een waarde van het pand aan de [adres een] volgt van € 118.000,-. In de aanslag is het waardepeil op 1 januari 2012 weergegeven. De vrouw is hier bij antwoordakte niet op ingegaan en heeft deze aanslag en de daarin vermelde waarde niet weersproken. Het komt het hof voor dat het om proceseconomische redenen de voorkeur verdient om deze WOZ-waarde tot uitgangspunt te nemen, hetgeen ook de voorkeur heeft van de man. De benoeming van een dan wel meerdere taxateurs zal weer kosten voor partijen met zich meebrengen, tot een verdere vertraging van het geding leiden en, naar het hof vreest, gelet op de omstandigheid dat partijen over nagenoeg geen enkel punt overeenstemming kunnen bereiken en de waardering naar een peildatum dient te geschieden die inmiddels meer dan twee jaren is verstreken (7 maart 2012) terwijl tussentijds diverse verbeteringen zouden zijn aangebracht, mogelijk tot nieuwe geschilpunten leiden.
Vaststellen bedrag van overbedeling
9.
Het hof heeft in zijn arrest van 5 februari 2013 overwogen dat de man een regresrecht heeft op de vrouw voor de helft van het bedrag van de twee verstrekte hypothecaire geldleningen, te weten de helft van ƒ 65.000, -, indien de man de leningen na ontbinding van de huwelijksgemeenschap heeft afgelost. Het hof gaat er van uit, dat de man de beide hypothecaire geldleningen na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap heeft afgelost dan wel nog zal aflossen. Het hof overweegt daartoe dat beide panden kort voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap zijn aangekocht en bezwaard met een hypotheek. Voorts blijkt uit de nota van afrekening betreffende de woning aan de [adres twee] dat nog een schuld is voldaan. Verder is van beide hypothecaire leningen in het bestreden vonnis bepaald dat de man deze geheel voor zijn rekening zal nemen. Dit betekent dat de man een regresrecht heeft op de vrouw voor een bedrag van ƒ 32.500,- (€ 14.747,85).
10.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de man aan de vrouw te voldoen: (€ 80.000, - + € 118.000, -) : 2 = € 198.000,-, minus € 14.747,85 = € 84.252,15. Het hof zal aldus beslissen.
Proceskosten
11.
Het hof acht, mede vanwege het feit dat het een geschil tussen ex-echtelieden betreft, geen grond aanwezig om de man in de proceskosten te veroordelen en wijst deze vordering van de vrouw af. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren.
12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarbij de man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag wegens overbedeling van € 12.299,63 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest wegens overbedeling aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 84.252,15;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.