https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Paginas/laatste-informatie-mbt-uitbraak-coronavirus.aspx#:~:text=Vanaf%20dinsdag%20sluiten%20de%20gerechten%2C%20urgente%20zaken%20gaan%20wel%20door,-Den%20Haag%2C%2015&text=ln%20verband%20met%20de%20uitbraak,en%20bijzondere%20colleges%20te%20sluiten
HR, 15-12-2020, nr. 20/01476 U
ECLI:NL:HR:2020:2008
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2020
- Zaaknummer
20/01476 U
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:2008, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:837
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:837
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑11‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:837, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 06‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:2008
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0400 met annotatie van J.H.J. Verbaan
V-N 2021/2.27 met annotatie van Redactie
NJ 2021/107 met annotatie van R.J.B. Schutgens
Uitspraak 15‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Corona-uitspraak, COVID-19. Vervolgingsuitlevering opgeëiste persoon (Albanese nationaliteit) naar Zwitserland t.z.v. handel in verdovende middelen. 1. Openbaarheid behandeling. Betekent omstandigheid dat t.t.v. behandeling van zaak toegankelijkheid van gerechtsgebouw was beperkt a.g.v. uitbraak van epidemie van COVID-19 dat Rb zaak niet in het openbaar heeft behandeld? 2. Heeft Rb beslissing in het openbaar uitgesproken? Ad 1. Tijdelijke beperkingen in toegankelijkheid van gerechtsgebouwen i.v.m. uitbraak van epidemie van COVID-19 hebben gevolgen voor mogelijkheid van publiek om in ruimte aanwezig te zijn waar rechter zaak behandelt. Niet iedere beperking in toegankelijkheid van die ruimte ontneemt echter aan die behandeling openbaar karakter. Het komt erop aan of, gegeven noodzaak van dergelijke beperkingen i.v.m. bescherming van (volks)gezondheid en noodzaak van waarborgen van behoorlijke rechtspleging door behandeling van met name (zeer) urgente zaken op fysieke zitting zoveel mogelijk doorgang te laten vinden, op andere wijze recht kan worden gedaan aan belangen die worden gediend met openbare behandeling van zaak, i.h.b. waarborgen van publieke verantwoording van rechtspleging en van vertrouwen van publiek in rechtspraak. Daarbij komt i.h.b. gewicht toe aan toegankelijkheid voor pers van ruimte waar zaak wordt behandeld. Onder omstandigheden kan ook anderszins worden voorzien in mogelijkheid voor publiek om verloop van behandeling van zaak te volgen, zonder daartoe fysiek in betreffende ruimte aanwezig te zijn. Daarbij kan worden gedacht aan beeld- en geluidverbinding (livestream) in zaken die brede publieke aandacht trekken of waarvoor anderszins bijzondere belangstelling van derden bestaat. Rb heeft kennelijk geoordeeld dat hoewel gerechtsgebouw op dag van zitting tijdelijk niet toegankelijk was voor publiek a.g.v. uitbraak van epidemie van COVID-19, onderzoek ter zitting over toelaatbaarheid van gevraagde uitlevering ook feitelijk in het openbaar heeft plaatsgevonden, in aanmerking genomen dat het de pers was toegestaan om zittingen bij te wonen en dat daarmee op dat moment controleerbaarheid voldoende was gewaarborgd. Dit oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. HR merkt op dat uitbraak van epidemie van COVID-19 bijzondere oorzaak vormt voor enkele generieke beperkingen van tijdelijke aard, waarop regeling van art. 25.1 Uw en regelingen over openbare behandeling van strafzaak niet zijn toegesneden. Ad 2. Klacht dat uitspraak niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, mist feitelijke grondslag, nu uit p-v van zitting en beslissing blijkt dat beslissing in het openbaar is uitgesproken. Daaraan doet niet af dat t.t.v. uitspraak gerechtsgebouw niet toegankelijk was voor publiek. Het was pers immers wel toegestaan om zitting bij te wonen. HR merkt op dat openbaarheid van uitspraak ook op andere wijze kan worden bevorderd dan door uitspreken daarvan op openbare zitting, bijvoorbeeld door publiceren van uitspraken of anderszins toegankelijk maken van gegevens over doen van uitspraken en van tekst van uitspraken. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01476 U
Datum 15 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2020, nummer UTL I-2020001326, op een verzoek van de Bondsstaat Zwitserland tot uitlevering
van
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de opgeëiste persoon.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De klachten
2.1
Het cassatiemiddel klaagt allereerst dat de behandeling van de zaak niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, althans dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de behandeling in het openbaar heeft plaatsgevonden. Verder klaagt het cassatiemiddel onder meer dat de rechtbank de bestreden beslissing niet in het openbaar heeft uitgesproken.
Proces-verbaal van de zitting en beslissing van de rechtbank
2.2.1
Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 26 maart 2020 houdt onder meer het volgende in:
“Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van bovengenoemde rechtbank op 26 maart 2020.
(...)
De raadsman voert het woord als volgt:
(...)
De familie van cliënt mocht vandaag niet aanwezig zijn bij de behandeling van het uitleveringsverzoek. Formeel gesproken is dan ook sprake van een behandeling van de zaak met gesloten deuren. Ik wijs op twee uitspraken van de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB3198 en ECLI:NL:HR:2010:BN8515. De vraag is of de uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 25 van de Uitleveringswet van toepassing zijn en de rechtbank zal daarover moeten beslissen, alvorens de rechtbank een beslissing neemt over het uitleveringsverzoek. Ik meen dat de uitzonderingsgronden niet van toepassing zijn. Op grond hiervan is de uitleveringsprocedure nietig en kan de rechtbank het uitleveringsverzoek niet toelaatbaar verklaren.
(...)
De voorzitter deelt - na beraad - de volgende beslissingen van de rechtbank mee.
(...)
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar plaatsgevonden. De opgeëiste persoon was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens was een tolk aanwezig. Ook was het de pers toegestaan de zitting bij te wonen. Daarmee is het doel van de openbaarheid, te weten de controleerbaarheid, voldoende gewaarborgd. Dat de rechtbank in zijn algemeenheid heeft besloten, vanwege de coronacrisis, belangstellenden niet meer toe te laten tot het gerechtsgebouw heeft te maken met gewichtige redenen van volksgezondheid. Deze (beperkte) inbreuk op de openbaarheid acht de rechtbank niet in strijd met het bepaalde in artikel 25 van de Uitleveringswet. Immers, in het eerste lid van dit artikel is voorzien in de mogelijkheid van - gedeeltelijke - sluiting der deuren om gewichtige redenen zoals nu ook in deze zaak aan de orde.”
2.2.2
De beslissing van de rechtbank van 9 april 2020 houdt onder meer het volgende in:
“Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar plaatsgevonden. De opgeëiste persoon was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens was een tolk aanwezig. Ook was het de pers toegestaan de zitting bij te wonen. Daarmee is het doel van de openbaarheid, te weten de controleerbaarheid, voldoende gewaarborgd. Dat de rechtbank in zijn algemeenheid heeft besloten, vanwege de coronacrisis, belangstellenden niet meer toe te laten tot het gerechtsgebouw heeft te maken met gewichtige redenen van volksgezondheid. Deze (beperkte) inbreuk op de openbaarheid acht de rechtbank niet in strijd met het bepaalde in artikel 25 van de Uitleveringswet.
Immers, in het eerste lid van dit artikel is voorzien in de mogelijkheid van - gedeeltelijke - sluiting der deuren om gewichtige redenen zoals nu ook in deze zaak aan de orde.
(...)
6. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze uitspraak is (...) uitgesproken op de openbare zitting van 9 april 2020.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de beslissing van de rechtbank van 9 april 2020 houdt verder het volgende in:
“PROCES-VERBAAL van het verhandelde op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26-03-2020 waarvan uitspraak op 9-04-2020
(...)
De voorzitter spreekt het vonnis uit (...)”.
Relevante bepalingen en rechtspraak
2.3.1
In cassatie zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), waarvan de tekst in de Nederlandse vertaling luidt:
“Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.”
- Artikel 121 van de Grondwet:
“Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.”
“1. Tenzij bij de wet anders is bepaald, zijn, op straffe van nietigheid, de zittingen openbaar.
2. Om gewichtige redenen kan het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk plaatsvinden met gesloten deuren. In het proces-verbaal van de zitting worden de redenen vermeld.”
- Artikel 5 lid 1 RO:
“Op straffe van nietigheid geschiedt de uitspraak van vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken in het openbaar en bevatten deze beslissingen de gronden waarop zij berusten.”
- Artikel 25 lid 1 van de Uitleveringswet (hierna: Uw):
“Het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt, of de rechtbank om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden, redenen sluiting der deuren beveelt.”
- Artikel 29 lid 1 Uw:
“De artikelen 50, eerste lid, 260, eerste lid, 268, 269, vijfde lid, 271, 272, 273, derde lid, 274 tot en met 277, 279, 281, 286, 288, vierde lid, 289, eerste en derde lid, 290 tot en met 301, 318 tot en met 322, 324 tot en met 331, 345, eerste en derde lid, 346, 357 en 362 tot en met 365, eerste tot en met vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing. Voor zover die bepalingen betrekking hebben op de verdachte, zijn zij van overeenkomstige toepassing op de opgeëiste persoon.”
“1. Het onderzoek ter terechtzitting geschiedt in het openbaar. Vanaf het uitroepen van de zaak kan de rechtbank gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven, indien de openbaarheid naar het oordeel van de rechtbank het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.
4. Tot bijwoning van de niet openbare terechtzitting kan de voorzitter bijzondere toegang verlenen.
5. Tot bijwoning van een openbare terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen ter beoordeling van de voorzitter, als toehoorders niet toegelaten personen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders niet toe te laten, indien deze de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met uitzondering van slachtoffers van twaalf tot achttien jaar van het tenlastegelegde feit als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, die de terechtzitting wensen bij te wonen.”
- Artikel 362 lid 1 Sv:
“Het vonnis wordt uitgesproken in een openbare zitting der rechtbank. De officier van justitie en de griffier zijn hierbij aanwezig.”
2.3.2
Met “verhoor van de opgeëiste persoon” in artikel 25 lid 1 Uw wordt bedoeld het onderzoek ter zitting over de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering (vgl. HR 29 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9334).
Praktische maatregelen in verband met de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen en de behandeling van zaken door de rechter
2.4.1
Naar aanleiding van de overheidsmaatregelen als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19 zijn diverse praktische maatregelen getroffen in verband met de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen en de behandeling van zaken door de rechter. Op 15 maart 2020 is door de Raad voor de rechtspraak op de website www.rechtspraak.nl het volgende bericht geplaatst:
“Den Haag, 15 maart 2020
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de Rechtspraak besloten vanaf dinsdag 17 maart de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges te sluiten. Urgente zaken gaan wel door. Dit zijn zaken waar een rechterlijke beslissing niet achterwege kan blijven omdat het bijvoorbeeld raakt aan de rechten van verdachten of rechtzoekenden.
Urgente zaken
Voorbeelden van urgente zaken zijn bijvoorbeeld zaken over de voorgeleidingen of hechtenis van verdachten, faillissementen, zittingen rond verplichte zorg en/of zorgmachtigingen, urgente familiezaken zoals uithuisplaatsingen of ondertoezichtstelling. Waar mogelijk zullen deze rechtszaken plaatsvinden met gebruikmaking van videoconference of tele(fonisch) horen. Als fysieke komst naar het gerechtsgebouw noodzakelijk is, zullen daar passende maatregelen voor getroffen worden.
Geen publiek
Vanaf dinsdag 17 maart is geen publiek meer welkom bij rechtszaken.
De maatregelen duren in eerste instantie tot en met 6 april 2020. (...)
Vragen en antwoorden
(...)
Als de Rechtspraak gaat sluiten, mag er dan nog wel publiek naar binnen?
Nee, voor die uitzonderlijke zaken die wel doorgaan, geldt dat vanaf dinsdag 17 maart er geen publiek meer bij zittingen aanwezig mag zijn. Voor die zaken die wel door moeten gaan, wordt er heel terughoudend omgegaan met het aantal aanwezigen. Alleen procespartijen mogen nog met een beperkte delegatie aanwezig zijn in de zittingszaal. Media mogen aanwezig zijn, maar in overleg met de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges. Voor zaken die op grote publieke belangstelling kunnen rekenen, wordt onderzocht of het livestreamen van de zaak een optie is.
(...)
Worden er ook geen uitspraken meer gedaan?
Uitspraken blijven we doen, waar het kan/moet en met beperkingen. Publiek is niet toegestaan, procespartijen met een beperkte afvaardiging wel en enkel bij belangstelling krijgt een (beperkt) aantal journalisten toegang. We onderzoeken de mogelijkheid om uitspraken waar mogelijk te livestreamen. Ook proberen we zo veel mogelijk uitspraken te publiceren op www.rechtspraak.nl.”
2.4.2
De op de website www.rechtspraak.nl gepubliceerde preambule van de ‘Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak (versie: 24 november 2020)’ bevat een toelichting op de praktische maatregelen die zijn getroffen in verband met de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen en de behandeling van zaken door de rechter. Deze houdt onder meer het volgende in:
“In verband met de uitbraak van het coronavirus is de werkwijze van de Rechtspraak aangepast. De rechtbanken, hoven en bijzondere colleges hebben doorgewerkt, zoveel mogelijk op afstand en met digitale middelen. In fase 1 (= de periode van 17 maart tot en met 6 april 2020) werden alleen zeer urgente zaken (de zogenoemde lijst 1-zaken) online (via Skype en telehoren) of telefonisch op zitting behandeld. In fase 2 (= de periode van 7 april tot en met 10 mei 2020) werden naast de zeer urgente zaken ook urgente zaken (de zogenoemde lijst 2-zaken) online of telefonisch op zitting behandeld. Daarnaast hebben de gerechten in fase 1 en fase 2 een grote hoeveelheid zaken schriftelijk afgedaan.
Vanaf 11 mei bevindt de Rechtspraak zich in fase 3 en worden er weer zittingen gehouden met fysieke aanwezigheid van procespartijen en overige procesdeelnemers. Daarbij krijgen strafzaken, jeugd(straf)zaken en familiezaken indien nodig de prioriteit, maar ook in andere zaken vinden weer meer fysieke zittingen plaats, waarbij het aantal per gerecht kan verschillen. Dit is mede afhankelijk van de inrichting van het gerechtsgebouw en de mogelijkheid om alternatieve zittingslocaties te vinden. Ook vinden er veel online zittingen plaats. Om de fysieke zittingen te kunnen laten plaatsvinden, zijn in alle gerechtsgebouwen de zittingszalen en de wachtruimten zodanig ingericht dat op een verantwoorde manier zitting kan worden gehouden. Hetzelfde geldt voor eventuele alternatieve zittingslocaties. Daarbij is rekening gehouden met de beperkende maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de “anderhalve meter afstand norm”. Verder zijn de openingstijden voor gerechtsgebouwen verruimd, zodat ook vroeg in de ochtend of aan het begin van de avond zittingen kunnen worden gehouden. De voorzieningen binnen de gerechtsgebouwen, het gebruik van eventuele alternatieve zittingslocaties en de openingstijden kunnen per gerecht verschillen. Geadviseerd wordt om steeds de website van het betreffende gerecht te raadplegen voor de actuele informatie. Vanaf 1 juni 2020 zijn ook de centrale (informatie)balies geopend op alle locaties waar het gerechtsgebouw dit toelaat.
Vanaf 17 augustus 2020 is ook de aanwezigheid van publiek bij fysieke zittingen of een uitspraak in beginsel weer toegestaan. Belangstellenden dienen zich vooraf per e-mail bij het desbetreffende gerecht voor de zitting of de uitspraak aan te melden. Dit kan tot maximaal 2 werkdagen voor de zitting of de uitspraak. De gerechten bepalen het maximum aantal bezoekers per gerechtsgebouw. Dit is afhankelijk van de inrichting van het gebouw en kan daarom per gerechtsgebouw verschillen. Toegang tot het gerechtsgebouw wordt verkregen door het tonen van de verkregen e-mail bevestiging. Schoolklassen en andere groepen worden nog niet toegelaten.
Per 1 december 2020 is het dragen van een niet-medisch neus- en mondkapje (hierna: mondkapje) in publieke binnenruimten verplicht. Dit betekent dat in een gerechtsgebouw of alternatieve zittingslocatie in de publieke ruimten (onder andere hal, wachtruimte, gang, lift en trappenhuis) bezoekers en medewerkers van de Rechtspraak een mondkapje dragen. Dit geldt ook bij het in- en uitgaan van de zittingszaal. Na het plaatsnemen in de zittingszaal kan het mondkapje worden afgezet.
Voor de wijze waarop zaken sinds de uitbraak van de coronacrisis worden behandeld heeft de Presidentenvergadering een tijdelijke algemene regeling vastgesteld, die periodiek, al naar gelang de nieuwe omstandigheden is aangepast. De thans voorliggende regeling geldt tot 1 februari 2021 of zoveel langer als de Rechtspraak aansluit bij verlenging van de huidige coronamaatregelen door het kabinet.
Deze regeling bevat algemene regels met betrekking tot de zittingen, de aanwezigheid in de zittingszaal, ook voor journalisten en de voorziening Veilig mailen. Voor een aantal rechtsgebieden gelden specifieke regels, zie daarvoor de tijdelijke regelingen per rechtsgebied. Bij tegenstrijdigheid tussen deze tijdelijke algemene regeling en een tijdelijke regeling voor een rechtsgebied gaat de tijdelijke regeling voor een rechtsgebied voor.”
2.4.3
In de op de website www.rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak (versie: 24 november 2020)’ wordt in paragraaf ‘1.2 Aanwezigheid in de rechtszaal’ onder meer vermeld:
“1.2.2 In die gevallen dat een zitting met fysieke aanwezigheid van procespartijen en overige procesdeelnemers plaatsvindt, kan ook publiek in beginsel bij de zitting of de uitspraak aanwezig zijn. Belangstellenden worden verzocht om zich vooraf per e-mail bij het desbetreffende gerecht en voor de desbetreffende zitting of uitspraak aan te melden. Dit kan tot maximaal 2 werkdagen voor de zitting of de uitspraak. De gerechten bepalen het maximum aantal bezoekers per gebouw. Dit kan per gerechtsgebouw verschillen. Toegang tot het gerechtsgebouw wordt verkregen door het tonen van de e-mailbevestiging.
1.2.3
Indien een zitting met fysieke aanwezigheid van de procespartijen en de overige procesdeelnemers plaatsvindt, zorgt het betrokken gerecht ervoor dat de betrokkenen het gerechtsgebouw en de zittingszaal met inachtneming van de genomen beperkende maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en de “anderhalve meter afstand norm” in en uit kunnen gaan. Betrokkenen dragen een mondkapje bij het betreden van het gerechtsgebouw, in de publieke ruimten van het gerechtsgebouw en bij in- en uitgaan van de zittingszaal. Na het plaatsnemen in de zittingszaal kan het mondkapje worden afgezet. Hetzelfde geldt voor een alternatieve zittingslocatie. Tenzij sprake is van een besloten zitting kan pers en publiek fysiek bij een zitting of een uitspraak aanwezig zijn, mits (de inrichting van) het gerechtsgebouw en de zittingszaal de aanwezigheid van pers en publiek mogelijk maken. Dit wordt bepaald door het betrokken gerecht. Waar mogelijk wordt ingezet op livestreaming.”
2.4.4
In voormelde ‘Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak (versie: 24 november 2020)’ wordt verwezen naar de, eveneens op de website www.rechtspraak.nl gepubliceerde, ‘Tijdelijke regeling strafrecht (versie: 1 september 2020)’. Hierin wordt onder meer vermeld:
“Nadat gedurende een periode vanaf 17 maart 2020 alleen zeer urgente en daarna ook andere urgente zaken zijn behandeld, worden er vanaf 11 mei 2020 weer zoveel mogelijk zittingen gehouden in fysieke aanwezigheid van de procespartijen. Daarbij gelden coronamaatregelen, zoals het houden van anderhalve meter afstand.
Voorts geldt de volgende werkwijze:
(...)
- Journalisten worden toegelaten tot de zittingszaal, mits (de inrichting van) het
gerechtsgebouw en de zittingszaal de aanwezigheid van pers (en publiek) mogelijk
maken.
- Publiek wordt in beperkte vorm toegelaten tot de gerechtsgebouwen. Belangstellenden dienen zich vooraf per e-mail bij het desbetreffende gerecht voor de zitting of de uitspraak aan te melden. Dit kan tot maximaal 2 werkdagen voor de zitting of de uitspraak. De gerechten bepalen het maximum aantal bezoekers per gerechtsgebouw. Dit is afhankelijk van de inrichting van het gebouw en kan daarom per gerechtsgebouw verschillen. Toegang tot het gerechtsgebouw wordt verkregen door het tonen van de verkregen e-mail bevestiging. Schoolklassen en andere groepen worden nog niet toegelaten.”
Beoordeling van de klachten over de openbaarheid van de zitting
2.5
Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank houdt in dat de zitting in het openbaar is gehouden. Het vermeldt niet dat enig gedeelte van die behandeling met gesloten deuren zou plaatsvinden. Gelet daarop moet in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat de rechtbank niet op grond van artikel 25 lid 1 Uw de sluiting van de deuren heeft bevolen. Voor zover het cassatiemiddel uitgaat van een andere lezing van het proces-verbaal, mist het feitelijke grondslag.
2.6.1
Het cassatiemiddel stelt vervolgens de vraag aan de orde of de omstandigheid dat ten tijde van de behandeling van de zaak de toegankelijkheid van het gerechtsgebouw was beperkt als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19, moet leiden tot het oordeel dat – niettegenstaande de andersluidende vermelding in het proces-verbaal van de zitting – de rechtbank de zaak niet in het openbaar heeft behandeld. De Hoge Raad overweegt daarover het volgende.
2.6.2
Het onderzoek naar de toelaatbaarheid van een gevraagde uitlevering strekt niet tot het bepalen van de gegrondheid van een tegen de opgeëiste persoon ingestelde strafvervolging zoals bedoeld in artikel 6 EVRM (vgl. HR 10 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6597). De onder 2.6.1 genoemde vraag raakt echter niet alleen uitleveringsprocedures, maar ook zittingen in strafzaken die op grond van de wet in het openbaar plaatsvinden. Het gaat daarbij om zowel het onderzoek ter terechtzitting, zoals bedoeld in Titel VI van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering, als de behandeling in raadkamer, voor zover is voorgeschreven dat die behandeling in het openbaar plaatsvindt. Het is daarom nuttig in meer algemene zin de hiervoor genoemde vraag te beantwoorden en daarbij ook de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over het recht op een openbare behandeling van de zaak te betrekken.
2.6.3
Op grond van artikel 6 lid 1 EVRM vindt de behandeling van de zaak in het openbaar plaats, tenzij de toegang tot de rechtszaal aan de pers en het publiek kan worden ontzegd op één van de in artikel 6 lid 1, tweede volzin, EVRM genoemde gronden. Met betrekking tot dit recht op een openbare behandeling van de zaak heeft het EHRM in de zaak Riepan tegen Oostenrijk (14 november 2000, nr. 35115/97) onder meer het volgende overwogen:
“27. The Court reiterates that the holding of court hearings in public constitutes a fundamental principle enshrined in paragraph 1 of Article 6. This public character protects litigants against the secret administration of justice with no public scrutiny; it is also one of the means whereby confidence in the courts can be maintained. By rendering the administration of justice transparent, publicity contributes to the achievement of the aim of Article 6 § 1, namely a fair trial, the guarantee of which is one of the fundamental principles of any democratic society (...).
28. It was undisputed in the present case that the publicity of the hearing was not formally excluded. However, hindrance in fact can contravene the Convention just like a legal impediment (...).
29. (...) The Court considers that a trial complies with the requirement of publicity only if the public is able to obtain information about its date and place and if this place is easily accessible to the public. In many cases these conditions will be fulfilled by the simple fact that a hearing is held in a regular courtroom large enough to accommodate spectators.”
2.6.4
Zoals blijkt uit het onder 2.4.1 weergegeven bericht, was de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen vanaf 17 maart 2020 in verband met de uitbraak van de epidemie van COVID-19 zodanig beperkt dat geen publiek meer welkom was bij de behandeling van rechtszaken in die gebouwen. Uit de onder 2.4.2-2.4.4 weergegeven praktische maatregelen blijkt dat, na het herinrichten van de gerechtsgebouwen met het oog op het afwenden van besmettingsgevaren, vanaf 17 augustus 2020 publiek binnen zekere begrenzing weer aanwezig mag zijn bij fysieke zittingen of het doen van uitspraak. In verband met de besmettingsrisico’s als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19 zijn al deze maatregelen als noodzakelijk beoordeeld ter bescherming van de volksgezondheid en in het bijzonder van de gezondheid van degenen die zich in een gerechtsgebouw bevinden en om de behandeling van – aanvankelijk alleen (zeer) urgente en nadien ook andere soorten – rechtszaken door middel van een fysieke zitting mogelijk te (blijven) maken. Die maatregelen hebben een tijdelijk karakter, waarbij de duur van de maatregelen samenhangt met de door de regering getroffen landelijke maatregelen ter bestrijding van de besmettingsgevaren.
Met betrekking tot de media en journalisten – kort gezegd: de pers – geldt dat de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen en openbare zittingen gehandhaafd is gebleven, onder de voorwaarde van overleg met het betreffende gerecht en/of behoudens eventuele met de inrichting van het gerechtsgebouw of de zittingszaal verband houdende beperkingen.
2.6.5
De hiervoor beschreven tijdelijke beperkingen in de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen hebben gevolgen voor de mogelijkheid van het publiek om in de ruimte aanwezig te zijn waar de rechter een zaak behandelt. Niet iedere beperking in de toegankelijkheid van die ruimte ontneemt echter aan die behandeling het openbare karakter. Het komt erop aan of, gegeven de noodzaak van dergelijke beperkingen in verband met de bescherming van de (volks)gezondheid en de noodzaak van het waarborgen van een behoorlijke rechtspleging door de behandeling van met name (zeer) urgente zaken op een fysieke zitting zoveel mogelijk doorgang te laten vinden, op andere wijze recht kan worden gedaan aan de belangen die worden gediend met een openbare behandeling van de zaak, in het bijzonder het waarborgen van de publieke verantwoording van de rechtspleging en van het vertrouwen van het publiek in de rechtspraak (vgl. de onder 2.6.3 vermelde rechtspraak van het EHRM). Daarbij komt in het bijzonder gewicht toe aan de toegankelijkheid voor de pers van de ruimte waar de zaak wordt behandeld. Onder omstandigheden kan ook anderszins worden voorzien in de mogelijkheid voor het publiek om het verloop van de behandeling van de zaak te volgen, zonder daartoe fysiek in de betreffende ruimte aanwezig te zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een beeld- en geluidverbinding (waaronder een zogenoemde livestream) in zaken die brede publieke aandacht trekken of waarvoor anderszins bijzondere belangstelling van derden bestaat.
2.7
De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat hoewel het gerechtsgebouw op 26 maart 2020 tijdelijk niet toegankelijk was voor het publiek als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19, het onderzoek ter zitting over de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering ook feitelijk in het openbaar heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het de pers was toegestaan om zittingen bij te wonen en dat daarmee op dat moment de controleerbaarheid voldoende was gewaarborgd. Gelet op wat onder 2.6 is overwogen, geeft dit oordeel van de rechtbank niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd. Ook in zoverre faalt de klacht.
2.8
Opmerking verdient nog het volgende. Op grond van de regeling van artikel 25 lid 1 Uw en ook regelingen over de openbaarheid van zittingen in strafzaken, waaronder met name artikel 269 Sv, kan de behandeling van een zaak achter gesloten deuren plaatsvinden op de in die regelingen aangeduide gronden. Zo’n behandeling achter gesloten deuren houdt in dat alleen de procesdeelnemers aanwezig zijn in de ruimte waar de zaak wordt behandeld, behoudens voor zover een andere persoon bijzondere toegang is verleend. De omstandigheid dat als gevolg van de onder 2.6.4 beschreven maatregelen het publiek niet of slechts in beperkte mate aanwezig kan zijn bij de behandeling van een zaak, vormt op zichzelf geen goede reden om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. Het sluiten van de deuren zou immers in beginsel tot gevolg hebben dat de pers niet aanwezig kan zijn bij de behandeling van die zaak, terwijl de mogelijkheid van aanwezigheid van de pers juist bijdraagt aan de belangen die worden gediend met een openbare behandeling van de zaak. Daarnaast is van belang dat de genoemde beperkingen van de mogelijkheid om de behandeling van een zaak bij te wonen, niet in verband staan met de specifieke belangen die in de te behandelen zaak aan de orde zijn. De uitbraak van de epidemie van COVID-19 vormt een bijzondere oorzaak voor enkele generieke beperkingen van tijdelijke aard, waarop de regeling van artikel 25 lid 1 Uw en regelingen over de openbare behandeling van een strafzaak niet zijn toegesneden.
Beoordeling van de klacht over de openbaarheid van de uitspraak
2.9
Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 april 2020 en de beslissing van de rechtbank van 9 april 2020 blijkt dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken. De klacht van het cassatiemiddel dat de uitspraak niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, mist feitelijke grondslag. Daaraan doet ook niet af dat ten tijde van de uitspraak het gerechtsgebouw niet toegankelijk was voor publiek. Het was, zoals onder 2.6.4 is weergegeven, de pers immers wel toegestaan om de zitting bij te wonen.
Opmerking verdient nog dat de openbaarheid van de uitspraak ook op andere wijze kan worden bevorderd dan door het uitspreken daarvan op een openbare zitting, bijvoorbeeld door het publiceren van uitspraken – zoals in het onderhavige geval is gebeurd door publicatie op de website uitspraken.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBNHO:2020:2720 – of het anderszins toegankelijk maken van gegevens over het doen van uitspraken en van de tekst van uitspraken. (Vgl. in verband met het in het openbaar wijzen van uitspraken, zoals gewaarborgd in artikel 6 lid 1 EVRM, EHRM 22 februari 1984, nr. 8209/78 (Sutter/Zwitserland), overweging 33.)
Overige klachten
2.10
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 RO).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020.
Beroepschrift 12‑11‑2020
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v. de strafadministratie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Per telefax 070‑7530352
BORGERSBRIEF
Hoge Raad der Nederlanden
Zaaknummer: S 20/01476
Schriftuur houdende middelen van cassatie ex artikel 437 Wetboek van Strafvordering
In de zaak van: [requirant], geboren op [geboortedatum] 1978
De conclusie van de Advocaat-Generaal in opgemelde zaak noopt tot het maken van de navolgende opmerkingen namens requirant.
De A-G stelt dat — in lijn met het arrest HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5408 — blijkens het proces-verbaal van de zitting de rechtbank niet heeft bevolen om de zaak met gesloten deuren te behandelen, het middel kan worden verworpen vanwege een gebrek aan feitelijke grondslag van de klacht. Echter, uit het proces-verbaal blijkt dat inderdaad de zaak is behandeld zonder publiek en dat dat is veroorzaakt vanwege de beslissing van De Rechtspraak in het algemeen om landelijk de gerechten te sluiten.1. Deze beslissing dient te worden beschouwd als, zowel de jure en de facto, een beslissing om de zitting met gesloten deur te behandelen.
Dat geen publiek bij de zitting aanwezig kon zijn blijkt ook met zoveel worden uit het proces- verbaal. De advocaat van requirant vroeg nb om de nietigheid van de behadeling te dien aanzien terwijl blijkens het proces-verbaal zowel de rechtbank als de officier van justitie (‘(…) teneinde de zaak op een later moment in het openbaar te doen plaatsvinden antwoordt de raadsman als volgt.’ respectievelijk, ‘Het verweer dat de procedure feitelijk achter gesloten deuren plaatsvindt, daar zit in zekere zin wat in.’) , bevestigen dat sprake is van een behandeling met gesloten deuren.
Gezien de landelijke sluiting doet dit argument van de A-G ook wat gekunsteld aan. Dat de zaak én de uitspaak op last van de rechtspraak en de rechtbank zonder publiek heeft plaatsgevonden is een gegeven.
Vervolgens stelt de A-G dat vanwege de eventuele mogelijkheid van de pers om bij de zitting en de uitspraak aanwezig te zijn wel sprake is geweest van openbare rechtspraak. Wil dit argument steekhoudend zijn dient te worden beoordeeld of de aanwezigheid van de pers daadwerkelijk een mogelijkheid is geweest. Echter, nu er geen pers aanwezig was, noch uit iets blijkt dat de zitting van 26 maart 2020 noch de uitspraak van 9 april 2020 op de pers-rol vermeld stond, dient ervan uit te worden gegaan dat, zelfs als pers aanwezig had willen zijn, zulks niet mogelijk was vanwege de onmogelijkheid om kennis te nemen van het plaatsvinden van de zitting of de uitspraak. Bovendien, zelfs als de zaak wel op de pers-rol zou zijn geplaatst, dan was het nog steeds onmogelijk daar deze rol in het gerechtsgebouw ter inzage wordt gelegd. Dit is gestipuleerd in de persrichtlijn onder art. 2.2 en 2.3.2.
Gezien het feit dat de gerechtsgebouwen waren gesloten was het dus niet mogelijk om kennis te nemen van het plaatsvinden de zitting en uitspraak van de zaak van requirant. Dat wordt eens te meer duidelijk als men zich realiseert dat met het sluiten van de Gerechten het uitroepen van de zaak ook niet plaats vindt op de wijze waarop het is bedoeld. Immers, art. 270 Sv schrijft voor dat het onderzoek aanvangt met het doen uitroepen van de zaak. Vergelijk de omstandigheid dat een bode in een lege ruimte, tegen een muur de zaak uitroept.
In Melai/Groenhuijsen is over het doel van art. 270 Sv opgemerkt dat het met name ziet op een nauwkeurige bepaling van het begin van de zittingsfase in het rechtsgeding3., maar dat het roepend aankondigen van de zaak in de hal buiten de rechtszaal ook de openbaarheid van de behandeling dient. Op die wijze worden media, publiek en procesdeelnemers verwittigd van het begin.
Van de Pol beschrijft het uitroepen als een mondelinge proceshandeling waarmee het publiek op de hoogte kan komen van wat er ter zitting wordt behandeld.4. Het is ook niet voor niets dat thans in art. 273 Sv staat opgetekend dat eerst na het uitroepen van de zaak de sluiting der deuren kan worden bevolen. Immers, alleen dan kan het publiek op de hoogte zijn gebracht van de behandeling van een zaak, waarna de sluiting is toegestaan.
In casu is de omgekeerde situatie aan de hand. De deuren van het gerecht zijn gesloten in de ruimste zin des woords. Vervolgens is in een leeg gebouw zonder publiek de zaak — kennelijk — door de bode uitgeroepen. Er was geen pers aanwezig noch was de zaak voor de pers kenbaar, vanwege de voornoemde problematiek rond de pers-rol.
Al hetgeen gesteld aangaande de openbaarheid van de zitting dient mutatis mutandis als herhaald en ingelast te worden beschouw aangaande het uitspreken van het vonnis.
Deze Borgersbrief wordt door mr. Y. Moszkowicz ondertekend en ingediend.
Hoogachtend,
Uw d.w.
Y. Moszkowicz
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 12‑11‑2020
https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Landelijke%20Persrichtlijn.pdf
Zie ook Kamerstukken II, 24692, nr. 3, p. 17.
Pol, U. van de, Openbaar terecht. Een onderzoek van het openbaarheidbeginsel in de strafrechtspleging (diss. Amsterdam VU), Arnhem: Gouda Quint 1986.
Conclusie 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Uitlevering. Cassatiemiddel betoogt dat art. 25, eerste lid, Uitleveringswet is geschonden omdat de familie van de opgeëiste persoon niet in de zittingszaal aanwezig mocht zijn vanwege de Coronamaatregelen. Ook de uitspraak zou niet kunnen gelden als in het openbaar gedaan. De AG adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep te verwerpen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01476 U
Zitting 6 oktober 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de opgeëiste persoon.
1. De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij beslissing van 9 april 2020 de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Zwitserland toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van het feit, zoals omschreven in de bestreden uitspraak in de uiteenzetting van de feiten onder 3.3.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de opgeëiste persoon en mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de behandeling van het uitleveringsverzoek en de uitspraak van de rechtbank niet in het openbaar hebben plaatsgevonden, althans dat het oordeel van de rechtbank dat het uitleveringsverzoek in het openbaar is behandeld en de beschikking in het openbaar is uitgesproken onjuist, onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is.
3.1.
Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 26 maart 2020 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden zitting van bovengenoemde rechtbank op 26 maart 2020.
(…)
De raadsman voert het woord als volgt:
(…)
De familie van cliënt mocht vandaag niet aanwezig zijn bij de behandeling van het uitleveringsverzoek. Formeel gesproken is dan ook sprake van een behandeling van de zaak met gesloten deuren. Ik wijs op twee uitspraken van de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB3198 en ECLI:NL:HR:2010:BN8515. De vraag is of de uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 25 van de Uitleveringswet van toepassing zijn en de rechtbank zal daarover moeten beslissen, alvorens de rechtbank een beslissing neemt over het uitleveringsverzoek. Ik meen dat de uitzonderingsgronden niet van toepassing zijn. Op grond hiervan is de uitleveringsprocedure nietig en kan de rechtbank het uitleveringsverzoek niet toelaatbaar verklaren.
Op de vraag van de voorzitter of de rechtbank het standpunt van de raadsman zo moet begrijpen dat hij gelet op de huidige situatie van de coronacrisis zich op het standpunt stelt dat het uitleveringsverzoek niet toelaatbaar is en ook het verzoek doet om de uitleveringsdetentie te schorsen antwoordt de raadsman als volgt:
Ik verzoek inderdaad het uitleveringsverzoek niet toelaatbaar te verklaren en ook de uitleveringsdetentie te schorsen. Cliënt heeft een adres in Nederland waar hij kan verblijven. Hij is verloofd met [betrokkene 1] . In de gevangenis is het een en ander voor een huwelijk in gang gezet. Er is geen sprake van vluchtgevaar.
(…)
Op de vraag van de jongste rechter hoe de raadsman aankijkt tegen aanhouding van de behandeling van de zaak, nu de raadsman zich op het standpunt stelt dat sprake is van een behandeling met gesloten deuren, teneinde de zaak op een later moment in het openbaar te doen plaatsvinden antwoordt de raadsman als volgt:
De behandeling van de zaak had vandaag in het openbaar moeten plaatsvinden. Als dat niet mogelijk is, verzoek ik primair de uitlevering niet toelaatbaar te verklaren en subsidiair stel ik mij op het standpunt dat de zaak moet worden aangehouden en cliënt moet worden geschorst.
De officier van justitie voert het woord als volgt:
(…)
Het verweer dat de procedure feitelijk achter gesloten deuren plaatsvindt, daar zit in zekere zin wat in. Maar gezien de overmachtssituatie waarin we verkeren gaat het verweer, dat sprake is van een nietige procedure, mijns inziens niet op.
(…)
De raadsman voert het woord als volgt:
(…)
Ik meen voorts dat het niet gerechtvaardigd is dat de procedure feitelijk achter gesloten deuren plaatsvindt.
(…)
De voorzitter deelt - na beraad - de volgende beslissingen van de rechtbank mee.
(…)
- Het verzoek om de behandeling van het uitleveringsverzoek aan te houden, omdat geen sprake is van een openbare procedure zoals vereist in artikel 25 van de Uitleveringswet wordt afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar plaatsgevonden. De opgeëiste persoon was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens was een tolk aanwezig. Ook was het de pers toegestaan de zitting bij te wonen. Daarmee is het doel .van de openbaarheid, te weten de controleerbaarheid, voldoende gewaarborgd. Dat de rechtbank in zijn algemeenheid heeft besloten, vanwege de coronacrisis, belangstellenden niet meer toe te laten tot het gerechtsgebouw heeft te maken met gewichtige redenen van volksgezondheid. Deze (beperkte) inbreuk op de openbaarheid acht de rechtbank niet in strijd met het bepaalde in artikel 25 van de Uitleveringswet. Immers, in het eerste lid van dit artikel is voorzien in de mogelijkheid van - gedeeltelijke - sluiting der deuren om gewichtige redenen zoals nu ook in deze zaak aan de orde.
(…)
De voorzitter sluit het onderzoek ter zitting en deelt mee, dat de beslissing van de rechtbank zal worden uitgesproken op de openbare zitting van 9 april 2020 om 12:45 uur.”
3.2.
Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 9 april 2020 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Proces-verbaal van het verhandelde op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van26-03-2020 waarvan uitspraak op 9-04-2020
(…)
De voorzitter spreekt het vonnis uit (…).”
3.3.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“1. Voorvragen
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. E.G.S. Roethof, heeft ter zitting als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de onderhavige uitleveringsprocedure nietig is, omdat in de huidige omstandigheden ten tijde van de coronacrisis, strikt genomen geen sprake is van een openbare procedure zoals vereist in artikel 25 van de Uitleveringswet.
Dit verweer slaagt niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar plaatsgevonden. De opgeëiste persoon was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman. Tevens was een tolk aanwezig. Ook was het de pers toegestaan de zitting bij te wonen. Daarmee is het doel van de openbaarheid, te weten de controleerbaarheid, voldoende gewaarborgd. Dat de rechtbank in zijn algemeenheid heeft besloten, vanwege de coronacrisis, belangstellenden niet meer toe te laten tot het gerechtsgebouw heeft te maken met gewichtige redenen van volksgezondheid. Deze (beperkte) inbreuk op de openbaarheid acht de rechtbank niet in strijd met het bepaalde in artikel 25 van de Uitleveringswet.
Immers, in het eerste lid van dit artikel is voorzien in de mogelijkheid van - gedeeltelijke - sluiting der deuren om gewichtige redenen zoals nu ook in deze zaak aan de orde.
(…)
6. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze uitspraak is gedaan door
(…)
en uitgesproken op de openbare zitting van 9 april 2020.”
3.4.
Aan het middel is ten grondslag gelegd dat de rechtbank zich in het proces-verbaal van de zitting van 26 maart 2020 tegenspreekt en de uitspraak niet deugdelijk is gemotiveerd. De steller van het middel wijst er daartoe op dat het proces-verbaal in de aanhef vermeldt dat de zitting in het openbaar is gehouden, terwijl de rechtbank tegelijkertijd overweegt dat het belangstellenden niet was toegestaan het gerechtsgebouw te betreden en spreekt van een (beperkte) inbreuk op de openbaarheid, waarmee de rechtbank erkent dat de behandeling van de zaak niet in de openbaarheid heeft plaatsgevonden. Ook wijst de steller van het middel op de vraag van de jongste rechter aan de raadsman hoe hij “aankijkt tegen aanhouding tegen aanhouding van de behandeling van de zaak, nu de raadsman zich op het standpunt stelt dat sprake is van een behandeling met gesloten deuren, teneinde de zaak op een later moment in het openbaar te doen plaatsvinden”, waarmee de rechtbank heeft erkend dat de zaak achter gesloten deuren werd behandeld, terwijl in het proces-verbaal een vermelding van de gewichtige redenen die tot sluiting van de deuren aanleiding hebben gegeven ontbreekt. De zitting waarop de uitspraak is gedaan is volgens de steller van het middel evenmin openbaar geweest, aangezien ook bij deze zitting geen publiek was toegestaan behoudens mogelijk geïnteresseerde pers.Verder klaagt het middel blijkens de toelichting, voor het geval de advocaat-generaal in zijn conclusie zal wijzen op de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, dat (straf)wetgeving niet ten nadele van een verdachte met terugwerkende kracht mag worden toegepast.
3.5.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen relevant:
- -
art. 121 Grondwet:
“Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.”
- -
art. 4 Wet RO:
“1. Tenzij bij de wet anders is bepaald, zijn, op straffe van nietigheid, de zittingen openbaar.
2. Om gewichtige redenen kan het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk plaatsvinden met gesloten deuren. In het proces-verbaal van de zitting worden de redenen vermeld.
3. Indien in zaken betreffende het personen- en familierecht of waarop artikel 803 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing is de zitting geheel of gedeeltelijk openbaar is, worden in het proces-verbaal van de zitting de redenen daarvoor vermeld.”
- -
art. 5, eerste lid, Wet RO:
“Op straffe van nietigheid geschiedt de uitspraak van vonnissen en arresten in burgerlijke zaken en strafzaken in het openbaar en bevatten deze beslissingen de gronden waarop zij berusten.”
- -
art. 25, eerste lid, Uitleveringswet:
“Het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt, of de rechtbank om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden, redenen sluiting der deuren beveelt.”
- -
art. 362, eerste lid, Sv, welke bepaling op grond van art. 29, eerste lid, Uitleveringswet overeenkomstige toepassing vindt:
“Het vonnis wordt uitgesproken in een openbare zitting der rechtbank. De officier van justitie en de griffier zijn hierbij aanwezig.”
3.6.
De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid1.is mijns inziens voor de beoordeling van het middel niet relevant. Paragraaf 6 van deze wet bevat twee bepalingen – art. 27 en 28 – die het mogelijk maken dat voor het horen of ondervragen van een personen in plaats van videoconferentie gebruik wordt gemaakt van een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel2.respectievelijk dat de mondelinge behandeling van strafzaken plaatsvindt door middel van een tweezijdig communicatiemiddel indien het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is.3.De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is echter pas na de behandeling van het uitleveringsverzoek en de uitspraak in werking getreden, namelijk op 24 april 2020, terwijl paragraaf 6 blijkens het besluit tot inwerkingtreding niet terugwerkt tot en met 16 maart 2020.4.Deze bepalingen golden met andere woorden niet ten tijde van de behandeling van het uitleveringsverzoek en de uitspraak van de rechtbank, zodat zij reeds daarom buiten beschouwing moeten blijven. De voorwaardelijke klacht dat (straf)wetgeving niet ten nadele van een verdachte met terugwerkende kracht mag worden toegepast, behoeft daarom geen bespreking.
3.7.
Ik bespreek allereerst de klacht voor zover deze betrekking heeft op de zitting van 26 maart 2020. In dat kader stel ik voorop dat art. 25, eerste lid, UW bepaalt dat het verhoor van de opgeëiste persoon – waarmee wordt bedoeld het onderzoek ter zitting omtrent de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering5.– in het openbaar geschiedt, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt, of de rechtbank om gewichtige redenen de sluiting van de deuren beveelt. Het belang van dit voorschrift, dat is gegeven ter bescherming van de belangen van de opgeëiste persoon6., wordt onder meer onderstreept door het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 1987. Daarin overwoog de Hoge Raad, voor zover hier van belang, het volgende:
“Uit het p.-v. der zitting blijkt niet dat het verhoor van de opgeëiste persoon in het openbaar is geschied, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zulks, in strijd met het bepaalde in art. 25 lid 1 Uitleveringswet, niet is geschied. Evenmin maakt het p.-v. melding van de omstandigheid dat de opgeëiste persoon een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt, of van gewichtige redenen tot sluiting der deuren. De in voormelde bepaling gestelde eis dat het verhoor van de opgeëiste persoon geschiedt in het openbaar, tenzij deze een behandeling van de zaak met gesloten deuren verlangt of de Rb. om gewichtige, in het p.-.v. der zitting te vermelden, redenen sluiting der deuren beveelt, is van zo wezenlijke betekenis dat het niet voldaan zijn daaraan – ook al is zulks niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd – nietigheid met zich brengt.”7.
3.8.
Met openbaar wordt bedoeld dat de zitting toegankelijk is voor het publiek.8.Toch betekent niet iedere beperking op de mogelijkheid voor derden om bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn dat niet langer sprake is van een openbare behandeling. In de zaak die leidde tot HR 9 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3318, had de voorzitter van het hof tijdens een getuigenverhoor de publieke tribune laten ontruimen door de parketpolitie. In cassatie werd vervolgens geklaagd dat een deel van het onderzoek ter terechtzitting zonder wettige grond niet in het openbaar had plaatsgevonden. De Hoge Raad overwoog:
“Nu het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet inhoudt dat het Hof heeft bevolen dat enig gedeelte van de behandeling van de zaak met gesloten deuren zou plaatsvinden - in welk geval ook de vertegenwoordigers van de pers geen toegang tot de rechtszaal hebben - kan de klacht van het middel dat het daarin bedoelde onderdeel van het onderzoek ter terechtzitting niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.”
Een verzoek aan de aanwezigen om de zittingszaal te verlaten, hoeft er ook niet zonder meer aan in de weg te staan dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar heeft plaatsgevonden. Waar de Hoge Raad in HR 9 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1332, oordeelde dat het proces-verbaal van de zitting aldus diende te worden verstaan dat het door de voorzitter van het hof gedane verzoek uitdrukking gaf aan de bedoeling van het hof om een behandeling van de zaak met gesloten deuren te bevelen, oordeelde de Hoge Raad in HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5408, dat de klacht, inhoudende dat dat onderdeel van het onderzoek van de terechtzitting in strijd met de wettelijke voorschriften niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kon leiden, nu het proces-verbaal van de terechtzitting niet inhield dat het hof had bevolen dat enig gedeelte van de behandeling van de zaak met gesloten deuren zou plaatsvinden.
Van een openbare zitting is uiteraard geen sprake meer indien zonder sluiting van de deuren een deel van de zitting zich volledig buiten het zicht van derden afspeelt, zoals in een geval waarin de raadsvrouw tijdens een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting in raadkamer haar verzoek tot het horen van een getuige toelichtte.9.
3.9.
In deze zaak is de afwezigheid van publiek niet een gevolg van een beslissing van de rechters die de bestreden uitspraak hebben gewezen. Zoals de rechtbank overwoog, heeft de rechtbank in zijn algemeenheid besloten belangstellenden niet meer toe te laten tot het gerechtsgebouw. Het nieuwsbericht van de Raad voor de rechtspraak van 15 maart 2020 houdt in dat kader, voor zover hier van belang, het volgende in:
“In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de Rechtspraak besloten vanaf dinsdag 17 maart de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges te sluiten. Urgente zaken gaan wel door. Dit zijn zaken waar een rechterlijke beslissing niet achterwege kan blijven omdat het bijvoorbeeld raakt aan de rechten van verdachten of rechtzoekenden.
(…)
Geen publiek
Vanaf dinsdag 17 maart is geen publiek meer welkom bij rechtszaken.
(…)
Vragen en antwoorden
(…)
Als de Rechtspraak gaat sluiten, mag er dan nog wel publiek naar binnen?
Nee, voor die uitzonderlijke zaken die wel doorgaan, geldt dat vanaf dinsdag 17 maart er geen publiek meer bij zittingen aanwezig mag zijn. Voor die zaken die wel door moeten gaan, wordt er heel terughoudend omgegaan met het aantal aanwezigen. Alleen procespartijen mogen nog met een beperkte delegatie aanwezig zijn in de zittingszaal. Media mogen aanwezig zijn, maar in overleg met de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges. Voor zaken die op grote publieke belangstelling kunnen rekenen, wordt onderzocht of het livestreamen van de zaak een optie is.
Worden er ook geen uitspraken meer gedaan?
Uitspraken blijven we doen, waar het kan/moet en met beperkingen. Publiek is niet toegestaan, procespartijen met een beperkte afvaardiging wel en enkel bij belangstelling krijgt een (beperkt) aantal journalisten toegang. We onderzoeken de mogelijkheid om uitspraken waar mogelijk te livestreamen. Ook proberen we zo veel mogelijk uitspraken te publiceren op www.rechtspraak.nl.”10.
3.10.
De rechtbank heeft in deze zaak ook uitdrukkelijk niet de sluiting van de deuren bevolen. De vraag van de jongste rechter aan de raadsman maakt dat naar mijn mening niet anders, omdat deze vraag uitgaat van het standpunt van de raadsman dat sprake was van een behandeling met gesloten deuren. De gewichtige redenen van volksgezondheid die ertoe hadden geleid dat de rechtbank in zijn algemeenheid had besloten belangstellenden niet meer toe te laten tot het gerechtsgebouw, hadden blijkens de overwegingen van de rechtbank naar haar oordeel wel kunnen gelden als gewichtige redenen in de zin van art. 25, eerste lid, Uitleveringswet om de deuren te sluiten. Door de deuren niet te sluiten was het de pers wel toegestaan om de zitting bij te wonen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank voldoende was om van een openbare zitting te spreken.
3.11.
In het licht van het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3318, meen ik dat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat, hoewel als gevolg van de sluiting van de rechtbank de zitting niet toegankelijk was voor de familie van de opgeëiste persoon, het nog altijd mogelijk was voor de pers om bij de zitting aanwezig te zijn, hetgeen niet het geval was geweest als de rechtbank de sluiting van de deuren had bevolen.
3.12.
Gelet op het voorgaande meen ik dat het onderzoek ter zitting omtrent de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering op 26 maart 2020 in het openbaar heeft plaatsgevonden. Het middel faalt in zoverre.
3.13.
Wat betreft de uitspraak van de beslissing van de rechtbank stel ik voorop dat op grond van art. 362 Sv, welke bepaling op grond van art. 29, eerste lid, UW van overeenkomstige toepassing is, de uitspraak van de rechtbank omtrent het verzoek tot uitlevering wordt uitgesproken in een openbare zitting van de rechtbank. Op deze eis zijn door de wetgever geen uitzonderingen toegelaten.
3.14.
Bij de vaststelling of de uitspraak overeenkomstig art. 362 Sv in het openbaar heeft plaatsgevonden, spelen de uitspraak en het proces-verbaal van de zitting een belangrijke rol. Zo werd in HR 27 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6539, NJ 1979/387, geklaagd dat de uitspraak niet in het openbaar was gedaan. Daartoe werd aangevoerd dat de rechters “in burger” waren, de uitspraak niet werd gedaan in een zittingszaal maar in een kamer van het gerechtsgebouw, de deur van de kamer dicht was, in de kamer twee politieagenten voor de deur stonden en er geen ruimte was voor publiek en pers. De Hoge Raad oordeelde dat het middel faalde bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien in de bestreden uitspraak en in het daarvan opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting was vastgesteld dat die uitspraak ter openbare terechtzitting was gedaan en die terechtzitting in het openbaar was gehouden. Blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de uitspraak echter niet dat de uitspraak in het openbaar is gedaan, dan moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is gebeurd.11.
3.15.
In deze zaak houden de bestreden uitspraak en het proces-verbaal van de zitting van 9 april 2020 in dat de uitspraak op een openbare zitting is gedaan. Daarbij moet mijns inziens worden aangenomen dat de zitting niet toegankelijk was voor het publiek, maar wel voor de pers. De sluiting van de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges is immers ook na 6 april 2020 blijven voortduren.12.
3.16.
De vraag is daarmee of een uitspraak die is gedaan op een zitting die niet toegankelijk is voor het publiek, maar wel toegankelijk is voor de pers, in het openbaar is gedaan. In dat kader merk ik op dat een soortgelijke vraag eerder aan de orde is gekomen in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2020. Zij overwoog voor zover hier van belang, het volgende:
“Uitgangspunten bij openbaarmaking van bestuursrechtelijke uitspraken
3. Ingevolge artikel 8:78 van de Awb geschiedt de uitspraak in het openbaar. Zoals in de geschiedenis van de totstandkoming van het gewijzigde artikel 8:78 van de Awb (Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, blz. 118) is vermeld, is de openbaarheid van de uitspraak een fundamenteel beginsel dat ook in verschillende mensenrechtenverdragen is neergelegd (artikel 14, eerste lid, van het IVBPR en artikel 6, eerste lid, van het EVRM). In de wetsgeschiedenis is verder vermeld dat het beginsel van openbaarheid ertoe strekt een burger te vrijwaren van tegen hem gewezen geheime vonnissen. Daarnaast gaat het beginsel van openbaarheid over het behoud van vertrouwen in de rechterlijke macht, de controle van de rechterlijke macht door het publiek en het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, aldus het EHRM in zijn jurisprudentie over artikel 6 van het EVRM. (…) De wetsgeschiedenis vermeldt ook dat er indertijd – daarbij doelend op de inwerkingtreding van het voorheen geldende artikel 8:78 van de Awb – van werd uitgegaan dat aan het beginsel van openbaarheid invulling diende te worden gegeven door de uitspraak in het openbaar uit te spreken, maar dat er doorgaans in het geheel geen publieke belangstelling voor openbaarmakingszittingen is. De wetswijziging is daardoor ingegeven en door de omstandigheid dat het internet nieuwe kansen biedt om aan de openbaarheid van de uitspraak een meer eigentijdse invulling te geven. Daarbij wordt, onder verwijzing naar het genoemde arrest Pretto, erop gewezen dat de mensenrechtenverdragen niet vereisen dat uitspraken in het openbaar worden uitgesproken. Andere wijzen van openbaarmaking zijn ook toelaatbaar, als eenieder toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van de uitspraak.
Gewone werkwijze bij openbaarmaking
3.1. In de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410, heeft de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390, overwogen dat het uitgangspunt bij elke vorm van openbaarmaking is dat eenieder toegang kan verkrijgen tot de volledige tekst van uitspraken. Het is daarom niet voldoende dat een uitspraak alleen aan de bij de procedure betrokken partijen bekend wordt gemaakt. Ook niet bij een procedure betrokken partijen (belangstellenden) moeten op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de tekst van rechterlijke uitspraken. Zolang een geschikte vorm van digitale openbaarmaking ontbreekt die ook voor belangstellenden geschikt is, is het houden van openbaarmakingszittingen die voor eenieder toegankelijk zijn een adequate maatregel om te voldoen aan de eisen die gelden voor de openbaarmaking van uitspraken. Het proces-verbaal van die zittingen, met daarin onder andere het zaaknummer en de namen van partijen, en de desbetreffende uitspraken dienen dan wel door belangstellenden bij de griffie kosteloos te kunnen worden ingezien. Ter uitvoering van die uitspraak is de rechtbank weer openbaarmakingszittingen gaan houden.
Aangepaste werkwijze door sluiting van de gebouwen van de rechtbank
3.2. Op de speciale webpagina van de rechtspraak over de getroffen maatregelen staat na de mededeling over de sluiting van de gebouwen het volgende over de tijdelijke werkwijze van de rechtbank:
'De openbaarmakingszittingen worden opgeschort. Uitspraken die (digitaal en fysiek) verzonden kunnen worden, worden aan partijen toegezonden. Uitspraken die al aan partijen zijn toegezonden, maar (nog) niet openbaar zijn uitgesproken, worden door de griffie op een lijst bijgehouden, waarop ook de datum wordt vermeld waarop de uitspraak aan partijen is toegezonden. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, worden al deze uitspraken alsnog openbaar uitgesproken. Niet alle uitspraken zullen worden gepubliceerd in verband met de beperkte capaciteit van de administratie.' (…)
Vermelding onder de uitspraak van de rechtbank
3.3. Deze informatie doet twijfel rijzen over de juistheid van de vermelding in de uitspraak van de rechtbank dat op 17 maart 2020 in het openbaar uitspraak is gedaan. Het gebouw van de rechtbank was op die dag immers niet voor het publiek toegankelijk. De Afdeling gaat er daarom van uit dat de uitspraak niet in het openbaar is gedaan. Op dit punt kleeft er dus een gebrek aan de uitspraak. Dit deel van de grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het is namelijk niet in geschil dat partijen tijdig kennis hebben kunnen nemen van de uitspraak. De Afdeling zal dit gebrek herstellen door in dit geval zelf uitspraak in het openbaar te doen en daarin de door de rechtbank genomen beslissing te vermelden (zie de arresten van de Hoge Raad van 19 juni 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8934 en 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7799).”13.
3.17.
De situatie in de onderhavige zaak verschilt van deze bestuursrechtelijke zaak. Zo is op de behandeling van uitleveringsverzoeken art. 6 EVRM niet van toepassing.14.Verder kent het strafprocesrecht niet de in de uitspraak van de ABRvS aan de orde gekomen mogelijkheid in het bestuursrecht om de openbaarmakingszittingen op een later moment in te halen. Daarnaast was zoals ik hiervoor al opmerkte het de pers wel toegestaan aanwezig te zijn bij de uitspraak.
3.18.
De mogelijkheid voor de pers om aanwezig te zijn bij de uitspraak acht ik voldoende om te spreken van een uitspraak die is gedaan op een openbare zitting van de rechtbank. In het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2001 was de mogelijkheid voor vertegenwoordigers van de pers om aanwezig te zijn bij de zitting voldoende om te spreken van een openbare zitting ondanks de ontruiming van de publieke tribune. Mijns inziens is er geen aanleiding om daarover anders te oordelen indien het de zitting betreft waarop de uitspraak wordt gedaan. Ten overvloede merk ik op dat de bestreden uitspraak op 14 april 2020 ook is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl15., waardoor belangstellenden op eenvoudige wijze toegang konden verkrijgen tot de volledige tekst van de uitspraak.16.
3.19.
Gelet op het voorgaande faalt het middel voor zover het klaagt dat de uitspraak niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. Voor het geval de Hoge Raad anders oordeelt, merk ik op dat de vaststelling dat de bestreden uitspraak niet in het openbaar is uitgesproken niet hoeft te leiden tot vernietiging van deze uitspraak. De Hoge Raad kan in dat geval immers doen wat de rechtbank had behoren te doen en zelf de bestreden beslissing ter openbare terechtzitting uitspreken.17.
3.20.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑10‑2020
Stb. 2020, 124.
Art. 27 Tijdelijk wet COVID-19 Justitie en Veiligheid luidt als volgt:“1. In aanvulling op artikel 78a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 131a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de uitbraak van COVID-19, voor het horen, verhoren of ondervragen van personen in plaats van videoconferentie waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt, gebruik worden gemaakt van een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.2. Tenzij sprake is van uiterste noodzaak, is het eerste lid niet van toepassing:a. ten aanzien van de verdachte die wordt voorgeleid voor de rechter-commissaris in verband met de inbewaringstelling;b. ten aanzien van de verdachte die wordt gehoord bij de behandeling van een vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming of tot de verlenging daarvan.3. In geval in verband met de uitbraak van COVID-19 gebruik wordt gemaakt van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel blijft hoofdstuk II van het Besluit videoconferentie buiten toepassing.”
Art. 28 Tijdelijk wet COVID-19 Justitie en Veiligheid luidt als volgt:“1. Indien in strafzaken het houden van een fysieke zitting in verband met de uitbraak van COVID-19 niet mogelijk is, kan de mondelinge behandeling plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.2. Het eerste lid is niet van toepassing op een zitting indien het betreft:a. de behandeling van een vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding of gevangenneming of tot de verlenging daarvan; ofb. de inhoudelijke behandeling van de strafzaak ter terechtzitting.”
Stb. 2020, 126. Overigens sloot art. 35, tweede lid, Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de mogelijkheid van het terugwerken van paragraaf 6 reeds uit.
HR 29 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9334, NJ 1987/76, rov. 5.4.
Art. 25, eerste lid, UW is overgenomen uit art. 14, eerste lid, van de Wet van 6 april 1875 tot regeling der algemeene voorwaarden, op welke, ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen, verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten (Stb. 1875, 66). Zie over deze bepaling Kamerstukken II 1873/1874, 117, nr. 3, p. 6 en 9, en Kamerstukken II 1874/1875, 31, nr. 1, p. 4.
HR 3 februari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB8291, NJ 1988/239. Zie ook HR 12 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8860. Overigens leidt het in het openbaar behandelen van het uitleveringsverzoek terwijl de opgeëiste persoon heeft verzocht tot sluiting van de deuren eveneens tot nietigheid, ook al is dit niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd. Zie HR 11 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3198, en HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8515.
Vgl. G.J.M. Corstens/M.J. Borgers & T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 698, en L. van Lent, Externe openbaarheid in het strafproces (diss. Utrecht), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008, p. 63.
HR 4 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5346, NJ 2000/633, m.nt. ‘t Hart.
Raad voor de rechtspraak, ‘Vanaf dinsdag sluiten de gerechten, urgente zaken gaan wel door’.
Vgl. HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7799, NJ 2010/610, m.nt. Buruma, en HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0754, NJ 2010/611.
Raad voor de rechtspraak, ‘Werkwijze van de Rechtspraak na 6 april’.
ABRvS 7 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:992, AB 2020/194, m.nt. Rodrigues.
HR 10 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6597, rov. 3.10. Zie ook EHRM 16 april 2002, app. no. 65964/01 (Peñafiel Salgado t. Spanje).
ECLI:NL:RBNHO:2020:2720.
Vgl. ABRvS 7 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:992, AB 2020/194, m.nt. Rodrigues, rov. 3.7.
HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1341. Zie ook HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7799, NJ 2010/610, m.nt. Buruma.