Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 22-05-2009
- Bronpublicatie:
14-05-2009, PbEU 2009, L 123 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 407/2009)
- Inwerkingtreding
22-05-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2009, PbEU 2009, L 123 (uitgifte: 01-01-2009, regelingnummer: 407/2009)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Verordening van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),
- (1)
Overwegende dat door Verordening (EEG) nr. 3626/82 (4) de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten sedert 1 januari 1984 in de Gemeenschap ten uitvoer is gelegd; dat die overeenkomst ten doel heeft de bedreigde dier- en plantesoorten te beschermen door middel van de controle op de internationale handel in specimens van deze soorten;
- (2)
Overwegende dat het van belang is Verordening (EEG) nr. 3626/82 te vervangen om in het wild levende dier- en plantesoorten die door de handel worden of kunnen worden bedreigd, beter te beschermen door een verordening waarin rekening wordt gehouden met de wetenschappelijke kennis die sinds de aanneming is opgedaan en met de huidige structuur van het handelsverkeer; dat voorts de opheffing van de controles aan de binnengrenzen ingevolge de interne markt noopt tot de aanneming van strengere controlemaatregelen voor de handel aan de buitengrenzen van de Gemeenschap en daartoe een controle van de documenten en goederen door het grensdouanekantoor van binnenkomst voor te schrijven;
- (3)
Overwegende dat de bepalingen van deze verordening geen afbreuk doen aan de strengere maatregelen die de Lid-Staten met inachtneming van het Verdrag kunnen nemen of handhaven, met name wat betreft het houden van specimens van soorten die onder deze verordening vallen;
- (4)
Overwegende dat het van belang is objectieve criteria vast te stellen voor het opnemen van in het wild levende dier- en plantesoorten in de bijlagen bij deze verordening;
- (5)
Overwegende dat de tenuitvoerlegging van deze verordening vergt dat er gemeenschappelijk voorwaarden worden toegepast voor de afgifte, het gebruik en de overlegging van de documenten in verband met de toestemming om specimens van de soorten die onder deze verordening vallen, in de Gemeenschap binnen te brengen of uit de Gemeenschap uit te voeren dan wel weder uit te voeren; dat het van belang is specifieke bepalingen vast te stellen voor de doorvoer van specimens door de Gemeenschap;
- (6)
Overwegende dat een administratieve instantie van de Lid-Staat van bestemming, bijgestaan door de wetenschappelijke autoriteit van die Lid-Staat, in voorkomende gevallen met inachtneming van een advies van de wetenschappelijke adviesgroep, tot taak heeft een beslissing te nemen over de verzoeken om specimens in de Gemeenschap te mogen binnenbrengen;
- (7)
Overwegende dat de bepalingen inzake wederuitvoer moeten worden aangevuld met een raadplegingsprocedure om het risico van overtredingen te beperken;
- (8)
Overwegende dat er ten behoeve van een doeltreffende bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten aanvullende beperkingen kunnen worden opgelegd voor het binnenbrengen van specimens in de Gemeenschap en de uitvoer uit de Gemeenschap; dat deze beperkingen voor levende specimens op communautair niveau kunnen worden aangevuld met beperkingen voor het houden en het vervoer binnen de Gemeenschap;
- (9)
Overwegende dat het noodzakelijk is specifieke bepalingen vast te stellen voor specimens die in gevangenschap zijn geboren en opgegroeid of kunstmatig zijn voortgebracht, voor specimens die onder persoonlijke bezittingen of huisraad vallen, alsmede voor leningen, schenkingen of uitwisselingen voor niet-commerciële doeleinden tussen bekende wetenschappers en erkende wetenschappelijke instellingen;
- (10)
Overwegende dat het ten behoeve van een volledigere bescherming van de onder deze verordening vallende soorten noodzakelijk is bepalingen vast te stellen voor de controle in de Gemeenschap op de handel en het vervoer van de soorten, alsmede op de manier waarop deze worden ondergebracht; dat voor de certificaten die uit hoofde van deze verordening worden afgeleverd en die bijdragen tot de controle op deze activiteiten, gemeenschappelijk regels moeten worden vastgesteld inzake afgifte, geldigheid en gebruik;
- (11)
Overwegende dat er maatregelen moeten worden genomen om de negatieve gevolgen voor de levende specimens van het vervoer naar, uit of binnen de Gemeenschap, zo gering mogelijk te houden;
- (12)
Overwegende dat het ten behoeve van een doeltreffende controle en ter vergemakkelijking van de douaneprocedure van belang is douanekantoren aan te wijzen die over gekwalificeerd personeel beschikken en die zullen worden belast met het vervullen van de nodige formaliteiten en bijbehorende verificaties bij het binnenbrengen in de Gemeenschap teneinde de specimens een douanebestemming te geven in de zin van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5), of bij uitvoer of wederuitvoer uit de Gemeenschap; dat men eveneens dient te beschikken over voorzieningen die garanderen dat de levende specimens zorgvuldig worden ondergebracht en behandeld;
- (13)
Overwegende dat voor de tenuitvoerlegging van deze verordening door de Lid-Staten ook administratieve instanties en wetenschappelijke autoriteiten moeten worden aangewezen;
- (14)
Overwegende dat voorlichting en bewustmaking van het publiek, met name op de grensposten, over de uitvoeringsbepalingen van deze verordening, de naleving van deze bepalingen kunnen vergemakkelijken;
- (15)
Overwegende dat de Lid-Staten ten behoeve van een doeltreffende toepassing van deze verordening aandachtig moeten toezien op de naleving van haar bepalingen en daartoe nauw moeten samenwerken met elkaar en met de Commissie; dat dit vereist dat er informatie in verband met de tenuitvoerlegging van deze verordening wordt doorgegeven;
- (16)
Overwegende dat het toezicht op de omvang van het handelsverkeer in de in het wild levende dier- en plantesoorten die onder deze verordening vallen, van cruciaal belang is voor de beoordeling van de effecten van de handel op de staat van instandhouding van de soorten, en dat er gedetailleerde jaarverslagen moeten worden opgesteld volgens een gemeenschappelijk model;
- (17)
Overwegende dat het voor de naleving van deze verordening van belang is dat de Lid-Staten aan personen die inbreuken plegen, adequate sancties opleggen die in een passende verhouding staan tot de aard en de ernst daarvan;
- (18)
Overwegende dat het van essentieel belang is een communautaire procedure in te stellen waardoor de uitvoeringsbepalingen en de wijzigingen in de bijlagen bij deze verordening binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden aangenomen; dat er een comité dient te worden opgericht voor een nauwe en doeltreffende samenwerking op dit gebied tussen de Lid-Staten en de Commissie;
- (19)
Overwegende dat het gezien de talrijke biologische en ecologische aspecten die bij de tenuitvoerlegging van deze verordening in aanmerking moeten worden genomen, van belang is een wetenschappelijke studiegroep op te richten waarvan de adviezen door de Commissie aan het comité en aan de administratieve instanties van de Lid-Staten zullen worden meegedeeld teneinde deze bij hun besluitvorming te helpen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. C 26 van 3. 2. 1992, blz. 1, en PB nr. C 131 van 12. 5. 1994, blz. 1.
PB nr. C 233 van 31. 8. 1992, blz. 19.
Advies van het Europees Parlement van 15 december 1995 (PB nr. C 17 van 22. 1. 1996, blz. 430), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 26 februari 1996 (PB nr. C 196 van 6. 7. 1996, blz. 58) en besluit van het Europees Parlement van 18 september 1996 (PB nr. C 320 van 28. 10. 1996).
PB nr. L 384 van 31. 12. 1982, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 558/95 van de Commissie (PB nr. L 57 van 15. 3. 1995, blz. 1).
PB nr. L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.