Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/2.3.3
2.3.3 Afbakening van de voorlichting ten opzichte van de beleidsregel
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS394911:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
Op beleidsregels ben ik in 2.2 in algemene zin uitvoerig ingegaan.
Deze beide arresten vormen in bepaalde zin de voorbode van de doorbraakarresten BNB 1978/135-137 inzake beleidsregels. Voor beleidsregels welke in resoluties zijn neergelegd, kwam de erkenning pas met deze arresten. Blijkbaar achtte de Hoge Raad de omstandigheid dat de regelingen die in BNB 1966/3 en 1969/214 aan de orde waren, in de toelichting bij het aangiftebiljet waren opgenomen, van essentieel belang. In zijn noot onder BNB 1969/214 wijst Van Soest erop dat de toelichting een voor gewone belastingplichtigen bestemde uiteenzetting van het belastingrecht vormt. Zie in dezelfde zin Scheltens, NJB 1978, blz. 718.
De belastingplichtige deed tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel, stellende dat de door hem genoten rente gelijkgesteld moest worden met bankrente. Zie hiertoe 3.5.2.
Den Boer is in zijn noot onder HR 11 december 1991, nr. 26763, BNB 1992/98 van mening dat indien de samenvatting afwijkt van de beleidsregel zelf, de samenvatting voorop gesteld moet worden, Mijns inziens is er sprake van twee beleidsregels: de samenvatting en de onderliggende beleidsregel. Vergelijk ook het commentaar van het V-N onder hetzelfde arrest: V-N 1992, blz. 120. Vergelijk ook de noot van Van der Burg onder HR 11 december 1991, nr. 26763, AB 1992, 390 (=BNB 1992/98). Hij vraagt zich af of de Hoge Raad bereid is iedere overheidsuiting die gerechtvaardigd vertrouwen wekt, als recht aan te merken.
Zie A-G Van Soest in zijn conclusie, punt 3.8. bij HR 8 november 1991, nr. 7987, NJ 1992, 31 inzake een door de ontvanger aangevraagd faillissement.
Zie ook A-G Moltmaker in punt 5 van zijn conclusie bij HR 22 mei 1991, nr. 26790, BNB 1991/207. De conclusie heeft blijkens punt 4 ook betrekking op de problematiek van BNB 1992/98.
Niet alles wat in brochures, handleidingen, toelichtingen en dergelijke staat vermeld, heeft ipso facto het karakter van voorlichting. Als in dergelijke publikaties een weergave van een beleidsregel is opgenomen, overheerst met betrekking tot dat onderdeel van die publikatie niet het voorlichtende maar het toezeggingskarakter. Met andere woorden, dan gaat het om de overheid bindende beleidsre- gels.1
In HR 20 oktober 1965, nr. 15455, BNB 1966/3, m.n. Lancée, ging het om een IB-geschil. In de toelichting op het aangiftebiljet werd aan de belastingplichtigen de keuzemogelijkheid geboden om kosten ter zake van de dienstbetrekking of volledig gespecificeerd in de aangifte op te nemen of volgens de buitenwettelijke 5%-regeling met een maximum van f 600,-. De Hoge Raad overwoog dat een belastingplichtige die blijkens zijn aangifte een buitenwettelijke regeling, zoals deze in de toelichting op het aangiftebiljet voor alle belastingplichtigen is opengesteld, aanvaardt, mag verwachten, dat de inspecteur zich bij de vaststelling van zijn aanslag aan de regeling zal houden. Zie verder in dezelfde zin HR 4 juni 1969, nr. 16140, BNB 1969/214, m.n. Van Soest.2
In HR 13 maart 1974, nr. 17249, BNB 1974/94 was een geval met betrekking tot de aftrek wegens arbeidsongeschiktheid aan de orde. Een belastingplichtige was gedurende een periode van het jaar arbeidsongeschikt, doch niet meer op het einde van het jaar. Hij beriep zich op de Toelichting op het aangiftebiljet waarin niet de peildatum van het einde van het jaar was vermeld. Het Hof had echter vastgesteld dat de toelichting slechts een verkorte weergave bevatte en geen toezegging. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof.
In de zoëven genoemde rechtspraak ging het om arresten die voor BNB 1990/194, het Leidraadarrest, zijn gewezen. Zo constateerde de Hoge Raad in BNB 1974/94 dat het oordeel van het Hof berustte op een uitlegging van de toelichting in kwestie en dat die uitlegging, als zijnde van feitelijke aard, in cassatie niet op haar juistheid kon worden getoetst. In het arrest HR 11 december 1991, nr. 26763, BNB 1992/98 toetste de Hoge Raad, na eerst te hebben vastgesteld dat de passage uit de Toelichting op het aangiftebiljet tot het recht in de zin van art. 99 RO behoorde, wel het oordeel van het Hof. Na het leidraadarrest is er dus een nieuw verschil tussen voorlichting en beleidsregel bijgekomen: in geval van een beleidsregel in de zin van art. 99 RO buigt ook de Hoge Raad zich over de uitleg van de desbetreffende beleidsregel.
HR 11 december 1991, nr. 26763, BNB 1992/98, m.n. Den Boer, betrof het geval dat een belastingplichtige, die deelnam aan een spaarregeling bij zijn werkgever, de genoten rente niet had aangegeven voor de inkomstenbelasting. Er was een navorderingsaanslag met 50% verhoging opgelegd. De belastingplichtige beriep zich op de Toelichting waarin was vermeld dat bij navordering ter zake van verzwegen ‘rente-inkomsten’ geen hogere boete dan 10% zou worden opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de passage uit de Toelichting, behorende tot het recht in de zin van art. 99 RO, uitsluitend ziet op de navordering wegens rente waarvan met ingang van 1987 door banken aan de belastingdienst opgaaf wordt gedaan. Daartoe behoort niet de rente waarop de navorderingsaanslag betrekking had.3
Toch is het opmerkelijk dat de Hoge Raad de passage zelf als een beleidsregel aanmerkt. Deze passage is namelijk een samenvatting van het eigenlijke beleid, zoals dat in de resolutie van 15 februari 1988, nr. 587-20322, BNB 1988/99 is neergelegd en gepubliceerd. Op de desbetreffende bepaling van de resolutie zelf was geen beroep gedaan. De Hoge Raad beoordeelt daarom de tekst van de toelichting zelf en niet die van de resolutie. Deze handelwijze kan er toe leiden dat een belastingplichtige, indien een dergelijke toelichting inhoudelijk afwijkt van het onderliggende officiële beleid, bij wijze van spreken voor twee ankers gaat liggen. Het risico voor de samenvatting ligt dus duidelijk bij het bestuursorgaan dat de samenvatting maakt. De conclusie die uit dit arrest kan worden getrokken is dat de Hoge Raad voor een geobjectiveerde benadering kiest. De toelichting moet op zich worden beoordeeld. Het feit dat de passage een weergave van een beleidsregel is, is niet relevant.4 Aan een dergelijke beleidsregel is uiteraard wel de eis te stellen dat hij ‘in zijn nauwkeurige formulering’ aan de rechter moet worden voorgelegd. De regel moet voorhanden zijn en niet als het ware door de rechter nog tot een regel bewerkt behoeven te worden.5
Ten slotte merk ik op dat het oordeel van de Hoge Raad in BNB 1992/98 dat er sprake is van een beleidsregel mij juist voorkomt. De passage is in stellige en duidelijke bewoordingen geformuleerd en vangt ook aan met de woorden: ‘Dit beleid houdt het volgende in’. Aldus overstijgt de passage duidelijk het vermeende louter voorlichtende karakter van de toelichting.6