Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 9 Hardheidsclausule
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Vakgebied(en)
Toeslagen (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid bijstand / Bijzondere bijstand
1.
Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met:
- a.
bezittingen die zijn opgekomen:
- 1°
van de zijde van een pleegkind;
- 2°
van de zijde van een kind en waarover zowel de belanghebbende, diens partner, een eventuele medebewoner, alsook het kind niet kan beschikken;
- b.
een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
- 1°
immateriële schadevergoedingen;
- 2°
schadevergoedingen die door de overheid, het Nederlandse Rode Kruis, of fabrikanten van farmaceutische producten zijn betaald aan hemofiliepatiënten die met het aidsvirus zijn besmet;
- 3°
vergoedingen ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers zoals deze luidde op 31 maart 2014 of de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014;
- 4°
uitkeringen van de Stichting Maror-gelden Overheid, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
- 5°
uitkeringen van de Stichting Het Gebaar, opgericht op 19 november 2001, gevestigd te 's-Gravenhage;
- 6°
uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma, opgericht op 3 november 2000, gevestigd te Tilburg;
- 7°
uitkeringen van de Stichting Joods Humanitair Fonds, opgericht op 31 januari 2002, gevestigd te 's-Gravenhage;
- 8°
uitkeringen van de Stichting Individuele Maror Gelden, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
- 9°
uitkeringen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te 's-Gravenhage;
- 10°
uitkeringen van de Stichting Individuele Bankaanspraken Sjoa, opgericht op 11 maart 2002, gevestigd te 's-Gravenhage;
- 11°
uitkeringen van de Stichting Individuele Effectenaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te 's-Gravenhage;
- 12°
uitkeringen uit het DES-Fonds die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten.
- 13°
tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam (Stcrt. 2003, 42) en bijdragen op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II (Stcrt. 2004, 188), uitgekeerd aan de getroffenen zelf;
- 14°
vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik;
- 15°
bijzondere uitkeringen van het Ministerie van Defensie op grond van artikel 21a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen of op grond van artikel 21a van het Besluit bijzondere militaire pensioenen;
- 16°
uitkeringen op grond van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen of op grond van de civiele regeling die de Staat voor deze groep van slachtoffers heeft opgesteld;
- 17°
uitkeringen van een voorschot op een persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.6 van de Regeling subsidies AWBZ, die betrekking hebben op een in het kalenderjaar 2012 of in het kalenderjaar 2013 gelegen subsidieperiode voor zover deze zijn gedaan vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar;
- 18°
uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay;
- 19°
tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten.
2.
Het eerste lid, onderdeel b, onder 3° tot en met 11°, is eveneens van toepassing ingeval de genoemde uitkeringen of tegemoetkomingen zijn verstrekt aan nabestaanden van de gerechtigden.
3.
Een verzoek om toepassing van een vermogenstoetsuitzondering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, kan uitsluitend betrekking hebben op de aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget over de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de immateriële schadevergoeding verkregen werd indien die immateriële schadevergoeding is toegekend vanaf 1 januari 2024.
4.
Een verzoek om toepassing van een vermogenstoetsuitzondering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 19°, heeft uitsluitend betrekking op de eerste tien berekeningsjaren volgend op het kalenderjaar waarin de bezitting verkregen werd.
5.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor de op het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft volgende berekeningsjaren waarop het verzoek om toepassing van een vermogenstoetsuitzondering betrekking kan hebben.
6.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan, met overeenkomstige toepassing van het tweede tot en met vijfde lid, eveneens worden gedaan met betrekking tot het buiten toepassing laten van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget indien de belanghebbende wel aanspraak op zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou hebben indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met de bezittingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of de eenmalige uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.