Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.3.4
VI.2.3.4 Vergelijking tussen beslag op en verpanding van een krachtens beding niet-overdraagbare vordering
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS361220:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zo ook: Verhagen & Rongen 2000, p. 109 en Vriesendorp 1996, p. 106.
Zie nr. 590.
Zie bijvoorbeeld: Beuving 1996, p. 134-135.
Zie nr. 585.
Zie ook: nr. 572 en vgl. Verdaas 2008, nr. 154.
Wel is er een ander belangrijk verschil tussen verpanding en beslag. Verpanding is in ruimere mate mogelijk dan beslag. Voor een rechtsgeldige verpanding is immers niet vereist dat de vordering waarvoor het pandrecht wordt gevestigd, reeds bestaat (zie art. 3:231 BW). Beslag daarentegen is alleen mogelijk indien de beslaglegger iets te vorderen heeft (vgl. evenwel Broekveldt 2003, p. 68 e.v. en p. 663 e.v. die een zekere verruiming bepleit). Indien men in de artikelen 3:81 lid 1 en 228 BW een belemmering ziet voor de verpanding van onoverdraagbare vorderingen, maar de verpanding niettemin naar analogie met beslag wil toestaan, dan zou het bezwaar kunnen worden weggenomen door de regel te aanvaarden dat in geval van een openbare verpanding de inningsbevoegdheid van de pandhouder de schuldenaar van de onoverdraagbare vordering pas kan worden tegengeworpen vanaf het moment dat de vordering ook vatbaar is voor beslag.
592. Gelijke behandeling van beslag en verpanding. Een bijkomend argument voor de stelling dat krachtens beding niet-overdraagbare vorderingen rechtsgeldig kunnen worden verpand, kan worden gevonden in een vergelijking met beslag.1 Zowel beslag als verpanding is gericht op hetzelfde doel. Het zijn beide instrumenten waarmee een schuldeiser zijn verhaalsrecht kan veiligstellen en effectueren. In de vorige paragraaf is geconstateerd dat krachtens beding niet-overdraagbare vorderingen vatbaar zijn voor beslag.2 Het zou in dit licht merkwaardig zijn als zou moeten worden aangenomen dat krachtens beding niet-overdraagbare vorderingen niet kunnen worden verpand. Indien men aanvaardt dat een beding van niet-overdraagbaarheid niet verhindert dat de vordering wordt beslagen en dat de vordering ten behoeve van de beslaglegger door de deurwaarder kan worden geïnd, dan valt eigenlijk niet in te zien waarom deze inningsbevoegdheid niet ook zou kunnen toekomen aan een pandhouder. Dit klemt te meer daar de wetgever meerdere malen te kennen heeft gegeven dat de mogelijkheden om vorderingen te beslaan en te verpanden, niet te veel uit de pas dienen te lopen.3 Het feit dat beslag op onoverdraagbare vorderingen is toegelaten, omdat deze vorderingen anders aan verhaal door schuldeisers zouden zijn onttrokken, terwijl deze redenering voor verpanding niet geldt – een schuldeiser kan immers beslag leggen –, doet aan de hier bepleite gelijkstelling niet af. Het is juist het gegeven dat beide instituten op (het veiligstellen van) verhaal zijn gericht, die een gelijke behandeling rechtvaardigt.
In de literatuur wordt er voorts op gewezen dat de regel dat een onoverdraagbare vordering wel vatbaar is voor beslag maar niet voor verpanding, zijn rechtvaardiging vindt in het feit dat beslaglegging niet, zoals de vestiging van een pandrecht, kan worden opgevat als een gekwalificeerde vorm van overdracht van bepaalde bevoegdheden uit het hoofdrecht.4 Zoals hiervoor opgemerkt,5 dient de zienswijze van de vestiging van een beperkt recht als een vorm van overdracht te worden gerelativeerd. Het voert te ver om aan deze zienswijze de gevolgtrekking te verbinden dat beslag op onoverdraagbare vorderingen wel mogelijk is, maar verpanding niet. Ook het rechtskarakter van een beslag behoeft niet tot die conclusie te leiden. Het enige verschil tussen verhaal op een vordering door middel van inning krachtens (executoriaal) beslag en verhaal krachtens pandrecht, is dat bij inning op grond van een (openbaar) pandrecht de pandhouder met voorrang uit het geïnde wordt voldaan en hij bovendien separatist is. Dit verschil in rechtsgevolg zou naar mijn mening echter geen rol mogen spelen bij de vraag of een onoverdraagbare vordering vatbaar is voor verpanding. Een beding van niet-overdraagbaarheid zou niet van invloed mogen zijn op de vraag of het de rechthebbende van de vordering is toegestaan om aan een van zijn schuldeisers voorrang toe te kennen ten aanzien van de (executie)opbrengst van de vordering. Het gaat de schuldenaar niet aan of zijn schuldeiser derden bepaalde aanspraken wil toekennen ten aanzien van de opbrengst van de vordering.6 ,7