HR, 03-04-2012, nr. S 11/00441
ECLI:NL:HR:2012:BV7497
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
S 11/00441
- LJN
BV7497
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV7497, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2010:BN5873, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV7497
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2012/226
Uitspraak 03‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Wet tijdelijk huisverbod (Wth). Art. 11.1 Wth. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als ‘als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2 lid 1 van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod”. ’s Hofs oordeel dat het niet vermelden in de tll en bewezenverklaring van de wettelijke grondslag van het overtreden verbod niet aan de kwalificatie van het bewezenverklaarde in de weg staat geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. ’s Hofs oordeel dat het opnemen van het woord “uithuisgeplaatste” in de tll niet noodzakelijk is om het feit strafbaar te kunnen verklaren getuigt eveneens niet van een onjuiste rechtsopvatting.
3 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/00441
CB/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 augustus 2010, nummer 21/000417-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Greven, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
2.1. De middelen richten zich tegen de door het Hof gegeven kwalificatie van het bewezenverklaarde.
2.2. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 22 april 2009 in de gemeente Hengelo (O.) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een aan hem door of namens de burgemeester op 14 april 2009 opgelegd huisverbod voor de periode van 14 april 2009 tot en met 24 april 2009 (18.00 uur) betreffende de woning aan de [a-straat 1] te [plaats], door deze woning te betreden en/of zich bij die woning op te houden en/of in die woning aanwezig te zijn;
art. 11 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod."
2.3. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 april 2009 in de gemeente Hengelo (O.) opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een aan hem door of namens de burgemeester op 14 april 2009 opgelegd huisverbod voor de periode van 14 april 2009 tot en met 24 april 2009 (18.00 uur) betreffende de woning aan de [a-straat 1] te [plaats], door deze woning te betreden en in die woning aanwezig te zijn."
2.4. Het Hof heeft het aldus bewezenverklaarde gekwalificeerd als "als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2 lid 1 van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod". Het Hof heeft omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod verklaart zowel overtreding van een met toepassing van artikel 2, eerste lid, als een met toepassing van artikel 9, eerste lid, van die wet opgelegd huisverbod strafbaar.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod bepaalt - kort gezegd - dat de burgemeester een huisverbod van tien dagen kan opleggen aan een persoon wanneer uit feiten of omstandigheden blijkt dat de aanwezigheid van die persoon in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met deze persoon in de woning verblijven, of wanneer daartoe een ernstig vermoeden bestaat.
Artikel 9, eerste lid, van voornoemde wet behelst de bevoegdheid van de burgemeester om een op grond van artikel 2, eerste lid, opgelegd huisverbod te verlengen tot een periode van ten hoogste vier weken wanneer het gevaar, of het vermoeden tot het bestaan van dat gevaar, zich voortzet. Aan de vermelding van artikel 9 in artikel 11 kan geen zelfstandige betekenis worden toegekend, nu eerstgenoemd artikel slechts handelt over een bevoegdheid van de burgemeester tot verlenging van de duur van het huisverbod.
Dit brengt met zich, dat een persoon aan wie een huisverbod is opgelegd (de uithuisgeplaatste) uitsluitend het huisverbod dat aan hem is opgelegd op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod, kan overtreden, nu alleen artikel 2 een gedraging bevat.
Het strafbaar stellen van overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod, is naar het oordeel van het hof aan te merken als een kennelijke vergissing van de wetgever.
Voor zover de raadsvrouw ter terechtzitting heeft bepleit dat verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden omdat in de tenlastelegging de wettelijke grondslag van de strafbaarstelling van het feit ontbreekt, verwerpt het hof dit verweer, omdat - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel staat dat verdachte het huisverbod dat aan hem was opgelegd op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, heeft overtreden.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden, omdat in de tenlastelegging het bestanddeel 'de uithuisgeplaatste' ontbreekt.
Aan verdachte is door de burgemeester een huisverbod opgelegd voor de periode van 14 april 2009 tot en met 24 april 2009 (18.00 uur). Verdachte heeft dit huisverbod overtreden op 22 april 2009.
Hoewel het naar het oordeel van het hof duidelijker geweest zou zijn wanneer in de tenlastelegging was opgenomen dat verdachte het huisverbod "als uithuisgeplaatste" heeft overtreden, kan uit de aanwezige bewijsmiddelen niet anders volgen, dan dat verdachte dit huisverbod op 22 april 2009 heeft overtreden, terwijl hij een uithuisgeplaatst persoon was.
Het niet vermelden van het woord "uithuisgeplaatste" in de tenlastelegging is naar het oordeel van het hof bovendien niet noodzakelijk nu de woorden "een aan hem opgelegd huisverbod" wel in de tenlastelegging staan. Artikel 1 sub c van de wet bepaalt immers dat de uithuisgeplaatste degene is aan wie een huisverbod is opgelegd. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw ook op dit punt."
2.5. Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen uit de Wet tijdelijk huisverbod (verder ook: Wth) van belang:
- art. 1:
"In deze wet wordt verstaan onder:
a. (...)
b. huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven;
c. uithuisgeplaatste: degene aan wie een huisverbod is opgelegd."
- art. 2, eerste lid:
"1. De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen."
- art. 9, eerste lid:
"De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en
6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing."
- art. 11, eerste lid:
"1. De uithuisgeplaatste die handelt in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, gegeven huisverbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie."
2.6. Het eerste middel klaagt dat het Hof het onder 2 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als hiervoor onder 2.4 is weergegeven, omdat in die bewezenverklaring niet het wettelijk voorschrift is opgenomen waarop het huisverbod is gebaseerd.
2.7. De tenlastelegging is toegesneden op art. 11, eerste lid, Wth.
2.8. Het Hof heeft, niet onbegrijpelijk, blijkens zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven overwegingen het woord "huisverbod" in de tenlastelegging opgevat als een verwijzing naar de uit art. 2 Wth voortvloeiende bevoegdheid van de burgemeester tot het opleggen van een huisverbod.
2.9. Het oordeel van het Hof dat het niet vermelden in de tenlastelegging en bewezenverklaring van de wettelijke grondslag van het overtreden huisverbod niet aan de in 2.4 weergegeven kwalificatie van het bewezenverklaarde in de weg staat, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt.
2.10. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring geen strafbaar feit oplevert omdat in de tenlastelegging het bestanddeel 'uithuisgeplaatste' ontbreekt.
2.11. Het Hof heeft geoordeeld dat het opnemen van het woord 'uithuisgeplaatste' in de tenlastelegging niet noodzakelijk is, aangezien de tenlastelegging vermeldt dat aan de verdachte een huisverbod is opgelegd. Volgens art. 1 Wth wordt onder 'uithuisgeplaatste' verstaan degene aan wie een huisverbod is opgelegd. Mede gelet daarop getuigt 's Hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 3 april 2012.