Einde inhoudsopgave
Wet tijdelijk huisverbod
Artikel 2 [Aanleiding opleggen huisverbod]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2020
- Bronpublicatie:
05-02-2020, Stb. 2020, 67 (uitgifte: 24-02-2020, kamerstukken: 35299)
- Inwerkingtreding
01-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 93 (uitgifte: 18-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Bestuursbevoegdheden
1.
De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
2.
Een huisverbod kan slechts worden opgelegd aan een meerderjarig persoon.
3.
Indien de burgemeester voornemens is het huisverbod op te leggen wegens kindermishandeling of een ernstig vermoeden daarvan, neemt hij contact op met de Veilig Thuis-organisatie, bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 teneinde te overleggen over het voornemen om een huisverbod op te leggen.
4.
Het huisverbod bevat in ieder geval:
- a.
een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het geldt;
- b.
de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod, en
- c.
de namen van de personen ten aanzien van wie het verbod om contact op te nemen geldt.
5.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot het huisverbod.
6.
De uithuisgeplaatste geeft aan waar of op welke wijze hij bereikbaar is. Indien de uithuisgeplaatste dit niet terstond kan doorgeven, geeft hij dit binnen 24 uur nadat het huisverbod is opgelegd door aan de burgemeester.
7.
Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het huisverbod niet tevoren op schrift kan worden gesteld, kan het huisverbod mondeling worden aangezegd. De burgemeester draagt alsnog zorg voor spoedige opschriftstelling en bekendmaking. Indien de verblijfplaats van de uithuisgeplaatste niet bekend is, kan bekendmaking plaatsvinden door nederlegging van het huisverbod bij de gemeentesecretarie.
8.
De burgemeester deelt onverwijld de inhoud van het huisverbod en de gevolgen van niet-naleving daarvan voor de uithuisgeplaatste mede aan degene met wie de uithuisgeplaatste een huishouden deelt. De burgemeester deelt de inhoud van het huisverbod ook mede aan de Veilig Thuis-organisatie, bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
9.
De burgemeester kan het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.