HR, 07-12-2010, nr. 08/03639
ECLI:NL:HR:2010:BN8847
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-12-2010
- Zaaknummer
08/03639
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BN8847
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN8847, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN8847
ECLI:NL:PHR:2010:BN8847, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN8847
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Witwassen. HR: 81 RO.
7 december 2010
Strafkamer
nr. 08/03639
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 7 augustus 2008, nummer 24/000927-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1931, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 december 2010.
Conclusie 28‑09‑2010
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 7 augustus 2008 door het gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, wegens ‘witwassen’, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of het hof het verweer van verdachte dat hij in 1996 een uitkering van f 50.000,- (€ 22.689,-) van een schadeverzekeraar heeft ontvangen en dat dit bedrag deel uitmaakte van het geld dat hij thuis opborg in een ‘ouwe sok’ heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet (zonder meer) kunnen dragen, voor zover het hof daarbij heeft overwogen dat het op de weg van verzoeker had gelegen zijn verweer nader met stukken te onderbouwen.
4.
Het hof heeft in zijn arrest ten aanzien van het door verdachte gevoerde verweer in een bewijsoverweging het volgende overwogen:
‘Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft weliswaar erkend de Mercedes te hebben gekocht, maar heeft verklaard dat hij de betalingen hiervoor uit eigen legale middelen heeft voldaan.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft op 2 januari 2002 fl 86.000,-- (€ 39.025,09) en op 12 april 2002 € 13.097,90 (fl 28.863,97) betaald ten behoeve van de aankoop van een nieuwe Mercedes, type MK 270 CDI. Hij heeft deze bedragen contant betaald. Het factuurbedrag van de Mercedes bedroeg ,€ 73.451,-. Op de Mercedes is een personenauto van het merk Opel, type Omega, ingeruild.
Het hof stelt vast dat de aankoop van een dergelijke auto kan worden beschouwd als afwijkend van hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is als dit wordt afgezet tegen de inkomsten van verdachte. Hij geniet sinds 1996 een A.O.W.-uitkering.
Blijkens de gemaakte kasopstelling in het proces-verbaal van politie (pagina 3 en verder), die is gebaseerd op stukken die zich in het dossier bevinden en waarvan de genoemde bedragen te herleiden zijn uit deze stukken, blijkt dat verdachte in de periode van 22 januari 1998 tot en met 12 april 2002 kasopnames heeft gedaan tot een bedrag van fl 74.982,41. Verdachte gaf in dezelfde periode echter fl 209.249,22 (contant) uit.
Verdachte heeft naar eigen zeggen geen andere, legale inkomstenbronnen gehad, zoals erfenissen, schenkingen, loterijen of iets dergelijks.
Er was in de periode waarop de kasopstelling ziet derhalve sprake van een aanzienlijke overbesteding door verdachte. Dit negatieve verschil tussen de inkomsten en de uitgaven van verdachte is niet te herleiden naar een legale inkomstenbron uit deze periode.
Namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte in 1996 een uitkering van fl 50.000,- (€ 22.689,-) van een schadeverzekeraar heeft ontvangen en dat dit bedrag deel uitmaakte van het geld dat verdachte thuis opborg in een ‘ouwe sok’. Dit betrof guldens. Deze verklaring over de herkomst van het geld is niet aannemelijk geworden. Verdachte beschikte indertijd over een betaalrekening en een spaarrekening, waarop grote respectievelijk substantiële bedragen stonden en van welke rekeningen verdachte daadwerkelijk gebruik maakte. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de kasopname van fl 42.972,35 (€ 19.500,-) van zijn spaarrekening op 8 januari 2002.
Het had op de weg van verdachte gelegen zijn verweer nader met stukken te adstrueren, hetgeen hij heeft nagelaten. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte een dergelijk groot (volgens hem legaal) bedrag jarenlang renteloos thuis zou hebben laten liggen, hetgeen niet te rijmen valt met de rentedragende spaarrekening, waarover de verdachte zelfde beschikking had.
Vast staat dat verdachte tussen 1 juni 2004 en 6 december 2004 een hennepplantage heeft gehad in een schuurtje bij zijn woonwagen. Hij heeft hiervoor een transactie betaald. Dit was weliswaar na de aankoop van de Mercedes in 2002, maar het hof stelt vast dat verdachte bekend is met de wereld van de hennepkweek, zijnde een illegale en uiterst lucratieve bezigheid. Daamaast is het onderzoek naar het vermeende witwassen van verdachte gestart naar aanleiding van de aanhouding van de zoon van verdachte, [medeverdachte], op 26 april 2006 (die in casu tevens medeverdachte van het witwassen is) terwijl hij met de Mercedes van zijn vader, afval, afkomstig van een hennepplantage, aan het lozen was.
Het hof komt op grond van vorenstaande omstandigheden tot het oordeel dat het geld en de daarvan gekochte Mercedes niet anders dan van misdrijf afkomstig kunnen zijn.
Het hof verwerpt het verweer.’
5.
Ter zitting was, blijkens het proces-verbaal daarvan, door en namens verdachte ten aanzien van het contante geld dat verdachte in zijn woonwagen zou bewaren en ten aanzien van de f 50.000,- van interpolis het volgende aangevoerd:
‘De verdachte verklaart ten aanzien van het ten laste gelegde feit desgevraagd — zakelijk weergegeven —:
(…) Ik heb voor de Mercedes een bedrag van fl 86.000,- betaald en vervolgens een restantbedrag van € 13.097,90. Dat betroffen contante betalingen. Het klopt wat mijn zoon bij de politie heeft gezegd, namelijk dat ik indertijd geen erfenissen, schenkingen, loterijen of iets dergelijks heb gehad. Ik had ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen een spaar- en betaalrekening bij de Rabobank. Ik had echter ook een stapel geld in mijn woonwagen liggen. Een spaarrekening is om er wijzer van te worden, je ontvangt rente, maar thuis sparen is een oude gewoonte. Lang geleden reisde ik veel. Ik kon niet van bank naar bank. Het klopt wel dat ik mijn spaarrekening actief gebruikte.
Ik werk niet meer. Ik heb een hennepplantage gehad in een schuurtje. Ik was toen 73 jaren oud. U zegt mij dat het volgens mijn strafblad plaats vond in de periode van 1 juni 2004 tot 6 december 2004. Dat kan kloppen. Ik wist er niet veel vanaf. Ik wilde eens kijken hoe het ging, maar het is mislukt. Ik heb de Mercedes met mijn zoon bij de garage gekocht. Ik weet niet meer hoeveel tijd er zat tussen de aankoop van de auto en het moment dat hij geleverd werd.
De raadsman deelt — zakelijk weergegeven — mede:
Bij de kasopstelling die door [getuige], die de boekhouder is van verdachte, is gemaakt, is het in 1996 uitgekeerde schadebedrag van fl 50.000,- meegenomen.’
6.
In dat licht bedoelde het hof met zijn overweging dat het op de weg van verdachte had gelegen zijn verweer nader met stukken te adstrueren niet dat verdachte de uitkering van f. 50.000,- met stukken had moeten adstrueren, maar dat hij zijn stelling dat deze f 50.000,- deel uitmaakte van he geld dat hij thuis in een ouwe sok had opgeborgen met stukken had moeten adstrueren. Uit 's hofs overwegingen blijkt niet dat het hof twijfelde aan de schade-uitkering door Interpolis. Van onbegrijpelijkheid in dat opzicht, zoals in het middel wordt aangevoerd, is dan ook geen sprake. Voor zover de steller van het middel zich daarbij beroept op de verklaring van getuige [getuige] ter zitting in eerste aanleg van 20 maart 2007, wijs ik er op dat ook getuige [getuige] verklaarde het niet aannemelijk te vinden dat verdachte dat geld allemaal in zijn ouwe sok heeft bewaard.
7.
In het middel wordt voorts geklaagd over 's hofs overweging dat verdachte ‘bekend is met de wereld van de hennepkweek’. Deze overweging zou een schending van het onschuldbeginsel behelzen, aangezien hierin een ‘voicing of suspicions’ ligt besloten.
8.
Deze overweging van het hof is echter niet meer dan een feitelijke vaststelling dat verdachte bekend is met hennepkweek, welke vaststelling gebaseerd is op de verklaring van verdachte dat hij een hennepplantage heeft gehad alsmede op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte waaruit volgt dat verdachte een transactie heeft betaald voor het hebben van een hennepkwekerij. Het hof suggereert hier dus niet dat verdachte schuldig zou zijn zonder dat diens schuld volgens de wet is bewezen en zonder dat verdachte de mogelijkheid heeft gehad zijn recht tot verdediging uit te oefenen. De verwijzing naar EHRM NJ 1986, 698 en EHRM NJ 2007, 349 gaat derhalve niet op. Waarbij ik ten aanzien van EHRM NJ 2007, 349 nog opmerk dat in het onderhavige geval het hof wèl heeft vastgesteld dat verdachte over onverklaarbaar verkregen vermogen beschikte.
9.
Het middel faalt derhalve.
10.
Het tweede middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Namens verdachte is op 7 augustus 2008 beroep in cassatie ingesteld en de stukken zijn eerst op 15 juli 2009, derhalve 11 maanden en een week later, bij de Hoge Raad ingekomen. Daar komt bij dat de Hoge Raad ook niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak zal doen, zodat de redelijke termijn ook in dat opzicht is overschreden.
De Hoge Raad kan de straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG