Hof Amsterdam, 10-03-2009, nr. 200.021.792/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2220
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-03-2009
- Magistraten
Mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, P.G. Wiewel, C.C.W. Lange
- Zaaknummer
200.021.792/01
- LJN
BJ2220
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2220, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑03‑2009; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BJ9069, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ9069
- Vindplaatsen
JIN 2009/596
JIN 2009/660
AR-Updates.nl 2009-0520
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0520
Uitspraak 10‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Einde van de arbeidsovereenkomst. Het staat de werknemer vrij om nadat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, een ontbindingsverzoek in te dienen, teneinde een ontslagvergoeding te krijgen. De werkgever kan niet nogmaals, en nu zonder voldoende opzegtermijn, opzeggen.
Mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, P.G. Wiewel, C.C.W. Lange
Partij(en)
BESCHIKKING
in de zaak van:
[werkgeefster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
APPELLANTE,
advocaat: mr. R.J. Snip, te Amsterdam,
tegen
[werkneemster],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
VERWEERSTER,
advocaat: mr. G.P. Poiesz, te Velsen-Noord.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [werkgeefster] en [werkneemster] genoemd.
[Werkgeefster] is bij beroepschrift met producties, dat op 24 december 2008 ter griffie van het hof is ingekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de kantonrechter te Haarlem onder zaaknummer 403885 AO VERZ 08-815 op 22 december 2008 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en opnieuw recht zal doen overeenkomstig de conclusie van het beroepschrift, met veroordeling van [werkneemster] in de kosten van de procedure in beide instanties.
Op 16 februari 2009 is ter griffie van het hof een verweerschrift met producties van [werkneemster] ingekomen. Zij verzoekt het hof daarin de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [werkgeefster] in de kosten van — naar het hof begrijpt — het hoger beroep.
Bij brief van 24 februari 2009 heeft [werkgeefster] nog een productie aan het hof doen toekomen.
Op 26 februari 2009 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden, die — zoals het hof tevoren aan partijen had meegedeeld — vooralsnog was beperkt tot de vraag of het appelverbod zou kunnen worden doorbroken. Bij die gelegenheid heeft namens [werkgeefster] ten aanzien van deze kwestie mr. C.D.M. Blom, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd en namens [werkneemster] mr. Poiesz voornoemd. Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van aan het hof overgelegde aantekeningen. Tegelijkertijd is de zaak met zaaknummer 200.024.413/01 mondeling behandeld.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en meegedeeld dat uitspraak zal volgen.
2. De beoordeling
2.1.
Het gaat in deze zaak, kort gezegd en voor zover thans van belang, om het volgende.
- (i)
Op 6 maart 1990 is [werkneemster] als verkoopmedewerkster in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [werkgeefster].
- (ii)
[Werkgeefster] heeft bij brief van 16 augustus 2008 op bedrijfseconomische gronden aan het CWI toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] te mogen opzeggen in verband met het vervallen van de functie. [Werkneemster] heeft zich hiertegen verweerd.
- (iii)
Het CWI heeft [werkgeefster] op 25 september 2008 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] tot uiterlijk 20 november 2008 op te zeggen met inachtneming van de geldende opzegtermijn.
- (iv)
Bij brief van 30 september 2008 heeft [werkgeefster] de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] met inachtneming van de opzegtermijn tegen 1 januari 2009 opgezegd (hierna: de eerste opzegging).
- (v)
Bij inleidend verzoekschrift van 10 november 2008 heeft [werkneemster] verzocht de arbeidsovereenkomst tussen [werkgeefster] en haar op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewijzigde omstandigheden. Zij heeft verzocht een vergoeding van € 40.000,- bruto aan haar toe te kennen.
- (vi)
Bij brief van 19 november 2008 heeft [werkgeefster] de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] zonder inachtneming van de opzegtermijn nogmaals opgezegd en wel tegen tegen 1 december 2008 (hierna: de tweede opzegging).
- (vii)
De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen tegen 29 december 2008 ontbonden onder toekenning van een door [werkgeefster] aan [werkneemster] te betalen vergoeding van € 27.500,- bruto, met compensatie van de proceskosten. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
Vooropstaat dat, gelet op het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW, tegen de onderhavige beschikking geen hoger beroep openstaat. Dit is slechts anders indien de rechter buiten het toepassingsbereik van artikel 7:685 BW is getreden of dit artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel indien bij de totstandkoming van de beschikking een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.3.
[Werkgeefster] kan in het hoger beroep worden ontvangen, omdat zij heeft gesteld dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik van artikel 7:685 BW is getreden.
2.4.
[Werkgeefster] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren om van het verzoek van [werkneemster] kennis te nemen. Daartoe voert zij — zakelijk weergeven — het volgende aan. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is ten gevolge van de tweede opzegging met ingang van 1 december 2008 geëindigd. De omstandigheid dat bij de tweede opzegging de opzegtermijn niet in acht is genomen, maakt niet dat die opzegging geen rechtsgevolg heeft. Het niet in acht nemen van de opzegtermijn heeft enkel tot gevolg dat [werkgeefster] jegens [werkneemster] schadeplichtig is wegens onregelmatig opzeggen. Met het gesloten ontslagstelsel verhoudt zich niet dat aan de werkgever de bevoegdheid zou ontbreken om voor een tweede keer, tegen een eerdere datum, onregelmatig op te zeggen. Goed werkgeverschap of de redelijkheid en billijkheid verzetten zich evenmin tegen de uitoefening van die bevoegdheid. Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten tijde van het geven van de ontbindingsbeschikking (op 22 december 2008) ten gevolge van de tweede opzegging niet meer bestond, had de kantonrechter zich onbevoegd moeten verklaren om van het verzoek van [werkneemster] kennis te nemen. Door niettemin bij de bestreden beschikking de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken, is de kantonrechter naar de mening van [werkgeefster] buiten het toepassingsbereik van artikel 7:685 BW getreden.
2.4.
Het hof overweegt als volgt.
2.5.
Met de eerste, regelmatige, opzegging heeft [werkgeefster] de arbeidsverhouding tussen [werkneemster] en haar per 31 december 2008 beëindigd. Op deze eenzijdige rechtshandeling mag [werkgeefster] niet terugkomen door een tweede maal (onregelmatig) op te zeggen, anders dan met toestemming van [werkneemster]. [Werkneemster] heeft klaarblijkelijk geen toestemming verleend voor het terugkomen op de eerste opzegging. Dit brengt mee dat [werkgeefster] niet bevoegd was om nogmaals op te zeggen, waardoor de tweede opzegging rechtskracht ontbeert. [Werkgeefster] heeft nog aangevoerd dat in het arbeidsrecht de algemeen verbintenisrechtelijke regel dat alleen met toestemming van de wederpartij op een eenzijdige rechtshandeling mag worden teruggekomen niet (onverkort) geldt. Dit standpunt vindt geen steun in het recht en wordt reeds daarom door het hof gepasseerd.
2.6.
Voorts overweegt het hof nog dat de tweede, bewust onregelmatige, opzegging door [werkgeefster] met de bedoeling om de eerste regelmatige opzegging haar werking te ontnemen, als misbruik van recht dan wel in strijd met goed werkgeverschap kan worden aangemerkt en ook om die reden geen rechtskracht heeft. [Werkgeefster] heeft met die opzegging immers beoogd, zo heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep met zoveel woorden naar voren gebracht, de door [werkneemster] gestarte ontbindingsprocedure te blokkeren, terwijl het haar ([werkneemster]) rechtens vrij stond om op dat moment voor die procedure te kiezen teneinde een ontbindingsvergoeding te krijgen. Uit het wettelijk ontslagsysteem volgt, anders dan [werkgeefster] lijkt te betogen, niet dat de eerste opzegging aan indiening van het ontbindingsverzoek door [werkneemster] in de weg stond. De enkele omstandigheid dat [werkneemster] er ook voor had kunnen kiezen om na de opzegging geen ontbindingsprocedure te starten maar een procedure ex artikel 7:681 BW, leidt niet tot een ander oordeel.
2.7.
De conclusie moet zijn dat er op 22 december 2008 nog een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestond, zodat de kantonrechter bevoegd was om op die datum de arbeidsovereenkomst te ontbinden tegen de door de kantonrechter bepaalde datum en derhalve niet buiten het toepassingsbereik van artikel 7:685 BW is getreden.
2.8.
Nu hetgeen [werkgeefster] heeft aangevoerd niet kan leiden tot doorbreking van het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW, dient het beroep van [werkgeefster] te worden verworpen. [Werkgeefster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
3. Beslissing
Het hof:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [werkgeefster] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [werkneemster] gevallen en tot op heden begroot op € 262,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, P.G. Wiewel en C.C.W. Lange en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 maart 2009.