Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
5.5 Toepassing van artikel 69 Wet IB 1964 op naar nieuw regime omgezette lijfrenten
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2019. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 16-05-2019
- Bronpublicatie:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Inwerkingtreding
01-06-2019, terugwerkend tot: 16-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-05-2019, Stcrt. 2019, 30558 (uitgifte: 31-05-2019, regelingnummer: 2019-115021)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Een op 31 december 2000 bestaande aanspraak op een Pre-Brede Herwaarderingslijfrente kan fiscaal geruisloos worden omgezet in een 2001-lijfrenteverzekering of in een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht. Bij een dergelijke omzetting geldt het overgangsrecht uit de Invoeringswet Wet IB 2001 (hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, negende lid, Invoeringswet Wet IB 2001). Daarmee blijft de anti-ontgaansbepaling van artikel 69 Wet IB 1964 op de aanspraak van toepassing.
Onder het Pre-Brede Herwaarderingsregime werden lijfrentepremies afgetrokken door de meestverdienende echtgenoot volgens de toenmalige regels voor inkomenstoerekening. Volgens dat lijfrenteregime was het indertijd mogelijk om de minstverdienende echtgenoot bij leven de begunstigde te doen zijn van de ontvangen lijfrentetermijnen (in latere lijfrenteregimes bestaat die mogelijkheid niet meer).
Om te voorkomen dat de lijfrentetermijnen zouden worden belast bij de minstverdienende echtgenoot was een voorziening opgenomen in artikel 69 Wet IB 1964, tekst 1991. Hiermee werd voor Pre-Brede Herwaarderingslijfrenten de mogelijkheid van onwenselijke inkomensoverheveling voorkomen. Om te voorkomen dat die inkomensoverheveling mogelijk zou zijn na omzetting van een Pre-Brede Herwaarderingslijfrente in een Brede Herwaarderingslijfrente werd bovendien in de Wet IB 1964 voor de jaren 1992 tot en met 2000 een nieuw artikel 69 opgenomen.
Door de invoering van de Wet IB 2001 zouden zonder nadere overgangsregels de bepalingen van de Wet IB 1964 geen betekenis meer hebben. De wetgever heeft ervoor gekozen om onder meer voor lijfrenten de regels van de Wet IB 1964 voor een groot deel te eerbiedigen. Dit is voor een belangrijk deel geregeld in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, Invoeringswet Wet IB 2001. Onder die eerbiedigende werking valt — dit is bevestigd in vaste jurisprudentie — de werking van artikel 69 Wet IB 1964 op lijfrenten gesloten vóór 1992. Ook bij een omzetting van een dergelijke Pre-Brede Herwaarderingslijfrente in een (andere) lijfrenteverzekering die voldoet aan de voorwaarden van de Wet IB 2001, gaat de werking van genoemd artikel 69 niet verloren. Onwenselijke inkomensoverheveling tussen echtgenoten blijft daarmee onmogelijk. Dit standpunt is tot op heden ook steeds door de Belastingdienst uitgedragen en daaraan is in de praktijk uitvoering gegeven.
De overgangsbepaling van hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, Invoeringswet Wet IB 2001 — en daarmee ook artikel 69 Wet IB 1964 — geldt ook voor situaties waarin een Pre-Brede Herwaarderingslijfrenteverzekering fiscaal geruisloos wordt omgezet in een met ingang van 2008 fiscaal mogelijke lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht. Dus als de rekeninghouder de andere echtgenoot is dan degene die in het verleden de lijfrentepremies van de Pre-Brede Herwaarderingslijfrente heeft afgetrokken, moeten de uitkeringen worden belast bij de op het tijdstip van ontvangst meestverdienende echtgenoot. Om onduidelijkheid op dit punt weg te nemen, is het negende lid, in hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel O, Invoeringswet Wet IB 2001 opgenomen.