RvdW 2024/180
Medeplegen witwassen van geldbedragen en auto door € 52.810, 45.000 Britse ponden en auto voorhanden te hebben in Weert en Engeland. (art. 420bis lid 1 sub b Sr). 1. Rechtsmacht, art. 2 Sr. Heeft hof terecht geoordeeld dat Nederland rechtsmacht heeft over tlgd. feit en OM ontvankelijk is in vervolging? 2. Onvolkomenheid bij beëdiging van A-G die bij benadeling van zaak in hoger beroep betrokken is geweest, art. 5 lid 2 en 6 lid 2 Wet RO. Ad 1. O.g.v. art. 2 Sr is Nederlandse strafwet op ieder die zich in Nederland aan strafbaar feit schuldig maakt. Als er (naast in Nederland gelegen plaatsen) ook buiten Nederland gelegen plaatsen zijn die kunnen gelden als plaats waar strafbaar feit is gepleegd, is o.g.v. deze wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook t.a.v. gedragingen die deel uitmaken van dat strafbare feit en die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. Tll. houdt o.m. in dat verdachte in of omstreeks periode van 1 januari 2010 t/m 30 november 2011 in Weert, althans in Nederland en/of in Engeland geldbedrag van ongeveer GBP 45.000 voorhanden heeft gehad. Verdachte (van wie door hof is vastgesteld dat hij in tlgd. periode in Nederland (in Weert) woonde) heeft daarover volgens (door hof bevestigd) vonnis Rb verklaard dat “GBP 10.000 van hem was, dat hij autohandelaar is en het geld had meegenomen vanuit Litouwen om in Engeland een auto te kopen. Hij had geen auto gevonden en nam daarom het geld weer mee terug”. Verder houdt dat vonnis in dat verdachte tijdens afgetapt telefoongesprek met zijn moeder op 27 september 2011 heeft gezegd dat hij ‘wil aantonen dat hij GBP 10.000 thuis heeft’. Oordeel hof dat Nederland ook in zoverre rechtsmacht heeft getuigt (wat er ook zij van ’s hofs overwegingen over toepasselijkheid in deze zaak van regeling van extraterritoriale rechtsmacht) niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, nu verdachte ook wordt verweten het in Nederland voorhanden hebben van uiteindelijk in Engeland onder hem inbeslaggenomen geldbedrag. Ad 2. Gelet op ECLI:NL:HR:2022:1438 behoeft dat geen verdere bespreking. Volgt verwerping. CAG: anders t.a.v. rechtsmacht.
HR 30-01-2024, ECLI:NL:HR:2024:116
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 januari 2024
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, T. Kooijmans, C.N. Dalebout
- Zaaknummer
21/03079
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:116, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑01‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:1103, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑12‑2023
Essentie
Medeplegen witwassen van geldbedragen en auto door € 52.810, 45.000 Britse ponden en auto voorhanden te hebben in Weert en Engeland. (art. 420bis lid 1 sub b Sr). 1. Rechtsmacht, art. 2 Sr. Heeft hof terecht geoordeeld dat Nederland rechtsmacht heeft over tlgd. feit en OM ontvankelijk is in vervolging? 2. Onvolkomenheid bij beëdiging van A-G die bij benadeling van zaak in hoger beroep betrokken is geweest, art. 5 lid 2 en 6 lid 2 Wet RO. Ad 1. O.g.v. art. 2 Sr is Nederlandse strafwet op ieder die zich ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.