type: GLcoll:
Rb. Limburg, 02-07-2020, nr. C/03/274657 / HA RK 20-36
ECLI:NL:RBLIM:2020:4959
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
02-07-2020
- Zaaknummer
C/03/274657 / HA RK 20-36
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2020:4959, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 02‑07‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑07‑2020
Inhoudsindicatie
WSNP. Hoger beroep tegen beschikking van rechter-commissaris inzake het al dan niet buiten de boedel laten van eenmaal een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bij aanvang van de schuldsaneringsregeling o.g.v. gebruik. Ontvankelijkheid saniet. Proceskostenveroordeling.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/274657 / HA RK 20-36
Beschikking in hoger beroep van 2 juli 2020 op grond van artikel 315 Fw tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2020.
in de zaak van
1. [verzoeker sub 1] HODN [handelsnaam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. Q.J. van Riet te Venlo.
Partijen worden hierna [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroepschrift met bijlagen 1 t/m 7, ter griffie ontvangen op 14 februari 2020,
- -
de reactie op het beroepschrift van WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 1] ( [handelsnaam 2] ), ter griffie ontvangen op 19 mei 2020.
1.2.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bij beschikking van 9 januari 2015 van de rechtbank Limburg (hierna: ‘deze rechtbank’) zijn de goederen die aan [verzoeker sub 2] (zullen) toebehoren vanaf 1 februari 2015 onder bewind gesteld. [verzoeker sub 1] is tot beschermingsbewindvoerder benoemd (bijlage 1 bij beroepschrift).
2.2.
Bij vonnis van 12 juni 2018 is ten aanzien van [verzoeker sub 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, waarbij mr. Groen is benoemd tot
rechter-commissaris, en mevrouw [naam bewindvoerder 2] van [handelsnaam 2] tot WSNP-bewindvoerder.
2.3.
In het aanvangsverslag van WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] is onder punt 5 (‘De bezittingen / aktiva’), bij ‘Bank en/of spaarrekeningen’ het volgende opgenomen:
“beheer- en leefgeld
[rekeningnummer] en [rekeningnummer] – bovenmatig saldo op de beheerrekening wordt afgedragen aan de boedel – dat werd reeds besproken tijdens het huisbezoek.”
2.4.
Bij de ‘Hoogte vrij te laten bedrag’ is in het aanvangsverslag een bedrag van€ 1.013,58 opgenomen. Er wordt verwezen naar een berekening in de bijlage.
2.5.
Bij e-mail van 26 juli 2018 aan WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] schreef een juridisch medewerker van deze rechtbank:
“Namens de rechter-commissaris het volgende.
Het aanvangsverslag is gelezen en het vtlb is i.o. vastgesteld conform verzoek.”
2.6.
In het vierde verslag van [naam bewindvoerder 2] van 9 december 2019 is het volgende opgenomen:
“Het saldo op de beheerrekening bedraagt € 3.984,28 per 30-11-2019. Dit saldo is volledig gespaard uit het vtlb en derhalve niet bovenmatig.”
2.7.
Bij e-mail van 19 december 2019 aan WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] schreef een juridisch medewerker van deze rechtbank:
“Het 4e verslag is gelezen en aan de rc voorgelegd.
In het verslag wordt vermeld dat het saldo op de boedelrekening niet bovenmatig zou zijn, het saldo bedraagt bijna € 4.000,00. Die conclusie wordt niet gevolgd, met name ook nog omdat het inkomen lager is dan het vtlb. Het bedrag kan bijna niet bijeengespaard zijn bij een dergelijk VTLB afgezet tegen de gangbare kosten van levensonderhoud volgens de NIBUD-normen.
Graag uitleg.”
2.8.
WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] heeft de beschermingsbewindvoerder om een reactie gevraagd. Bij e-mail van 23 december 2019 is door mevrouw [naam] namens de beschermingsbewindvoerder het volgende geschreven (voor zover relevant):
“(…) De uitgaven van de heer [verzoeker sub 2] liggen op dit moment gewoon wat lager dan zijn inkomsten en hij vraagt zelden om extra geld. (…)”
2.9.
Nadat de voornoemde reactie door WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] aan de juridisch medewerker van deze rechtbank is doorgestuurd, schreef de juridisch medewerker bij e-mail van 9 januari 2020 het volgende (voor zover relevant):
“(…)
- -
De bsbv zegt dat er gewoon wat lagere uitgaven zijn, daarmee is niet verklaard dat hij in anderhalf jaar tijd € 4.000,00 bij elkaar spaart.
- -
Ik zie dat er € 2.371,86 in de boedel is gevloeid, ik neem aan dat dat het (volledige) saldo op de beheerrekening was bij toelating?”
2.10.
Bij e-mail van 10 januari 2020 aan deze rechtbank schreef WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] , na raadpleging van de beschermingsbewindvoerder, vervolgens:
“Bij aanvang van de WSNP bedroeg het saldo € 3.318,59 – daarvan werd eenmaal de bijstandsnorm vrijgelaten zoals mevrouw [naam] ook aangeeft in haar bericht. Toentertijd was dat gebruikelijk. Vandaar dat er een afdracht ad. € 2.371,86 heeft plaatsgevonden.
(…)
Mocht u (danwel de rechter – commissaris) van mening zijn dat er een extra afdracht dient plaats te vinden op basis van het huidige saldo dan verzoek u om een beslissing te nemen daaromtrent. Ik zal saniet en zijn beschermingsbewindvoerder daar dan over informeren. Ik ga er vanuit dat het dan een voor beroep vatbare beslissing zal worden?”
2.11.
In zijn beschikking van 11 februari 2020 heeft de rechter-commissaris het volgende beschikt:
“(…)
Naar nu blijkt was dit saldo € 3.318,59 hiervan is € 2.371,86 in de boedel gevloeid. Volgens de bewindvoerder was het toentertijd gebruikelijk om een bedrag gelijk aan één maal het vtlb vrij te laten. Deze beslissing is bij wet enkel voorbehouden aan de rechter-commissaris.
(…)
Indien de rechter-commissaris bij aanvang toestaat om een deel van het gespaarde bedrag op een bankrekening vrij te laten aan schuldenaar is dit enkel omdat schuldenaar op een andere manier de lopende verplichtingen niet zou kunnen voldoen. Naar nu blijkt heeft schuldenaar in relatief korte tijd een hoog saldo weten te sparen zonder dat de schuldeisers hiervan mee kunnen profiteren. Vanwege dit hoge saldo alsmede omdat niet is aangetoond dat schuldenaar in financiële nood zou komen te verkeren mocht het saldo bij aanvang van de schuldsaneringsregeling worden opgeëist beschikt de rechter-commissaris dat het gehele saldo dat bij aanvang van de schuldsaneringsregeling op de beheerrekening stond aan de boedel toekomt.”
3. Het beroep
3.1.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] verzoeken de rechtbank de beschikking van
11 februari 2020 te vernietigen en uit te spreken dat de kosten in verband met dit hoger beroep via de schuldsaneringsregeling dienen te worden vergoed indien en voor zover vergoeding anderszins niet mogelijk blijkt.
3.2.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] leggen aan hun verzoek ten grondslag dat de rechter-commissaris bij e-mail van 26 juli 2018 heeft goedgekeurd dat niet het volledige saldo, maar enkel het bovenmatige saldo op de beheerrekening van [verzoeker sub 2] bij aanvang van de schuldsaneringsregeling aan de boedel werd afgedragen. De rechter-commissaris kan niet op een dergelijke in kracht van gewijsde gegane beschikking terugkomen. De rechter-commissaris had verder geen kennis mogen nemen van het spaarsaldo op de beheerrekening, nu dat een persoonsgegeven is en [verzoeker sub 2] de rechter-commissaris geen toestemming heeft gegeven voor de verwerking daarvan. Bovendien had de rechter-commissaris het ‘hoge saldo’ niet aan zijn beschikking ten grondslag mogen leggen. Dat is in strijd is met de systematiek van de schuldsaneringsregeling waarbij enkel het meerdere boven het vastgestelde vtlb aan de schuldeisers toekomt. Bij aanvang van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker sub 2] werd er bovendien gevreesd dat lopende verplichtingen niet zouden kunnen worden nagekomen indien niet eenmalig een beperkt bedrag buiten de boedel zou blijven. Dat [verzoeker sub 2] anderhalf jaar later een bedrag heeft weten te sparen, doet daaraan niet af. [verzoeker sub 2] lijkt te worden gestraft voor zijn spaarzaamheid.
3.3.
Bij brief van 30 april 2020 heeft een juridisch medewerker van deze rechtbank, de rechtbank namens de rechter-commissaris te kennen gegeven dat het hem niet vrij staat om zijn visie te geven over het hoger beroep tegen zijn beslissing. Daarbij is verwezen naar
het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2019 (ECLI:NL:HR:2020:1948)
4. De beoordeling
De ontvankelijkheid
4.1.
Ingevolge artikel 315 Fw staat tegen een beschikking van de rechter-commissaris gedurende vijf dagen hoger beroep open op de rechtbank. Het beroepschrift van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] is op 14 februari 2020 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen en richt zich tegen de beschikking van 11 februari 2020. Gelet daarop is het beroepschrift binnen de in artikel 315 lid 1 Fw gestelde termijn ontvangen. Het beroep is verder, conform artikel 361 lid 1 Fw, ingesteld bij advocaat.
4.2.
Het beroepschrift is ingediend namens [verzoeker sub 1] en namens [verzoeker sub 2] . Ten aanzien van de vraag of zij beiden in het hoger beroep ontvankelijk zijn, geldt het volgende.
4.3.
Artikel 1:441 lid 1 BW bepaalt dat tijdens het bewind de beschermingsbewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende (degene wiens goederen onder bewind zijn gesteld) in en buiten rechte vertegenwoordigt. Of de rechthebbende in een procedure bevoegd is zelf als formele procespartij op te treden, hangt dus ervan af of het voeren van de desbetreffende procedure tot de taak van de beschermingsbewindvoerder behoort.
4.4.
In zijn beschikking van 17 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:751) heeft de Hoge Raad overwogen dat het tot de taak van de beschermingsbewindvoerder behoort om in het geval waarin op de rechthebbende de schuldsaneringsregeling is toegepast, ervoor te zorgen dat het vrij te laten bedrag en de boedelbijdrage juist worden vastgesteld. Daarmee kan de beschermingsbewindvoerder immers bijdragen aan het stabiliseren van de financiële situatie van de rechthebbende. Dit betekent dat de beschermingsbewindvoerder in procedures die de vraag betreffen welk deel van het inkomen in het kader van de schuldsaneringsregeling aan de boedel dient te worden afgedragen, op grond van artikel 1:441 lid 1 BW de rechthebbende in rechte vertegenwoordigt. De rechthebbende kan in dergelijke procedures niet zelf als formele procespartij optreden.
4.5.
In het onderhavige geval heeft de procedure betrekking op de beslissing van de rechter-commissaris dat een bedrag van € 946,73 waarover [verzoeker sub 2] bij aanvang van de schuldsaneringsregeling beschikte aan de boedel verschuldigd is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, betekent dit dat [verzoeker sub 1] in de onderhavige procedure tegen die beslissing [verzoeker sub 2] vertegenwoordigt en dat [verzoeker sub 2] daarin niet zelfstandig kan optreden. [verzoeker sub 2] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. [verzoeker sub 1] zal (wel) in zijn beroep worden ontvangen.
Inhoud van de beschikking d.d. 26 juli 2018
4.6.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de rechter-commissaris met de beschikking van 26 juli 2018 heeft beschikt dat er bij aanvang van de schuldsaneringsregeling eenmalig een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet mocht worden vrijgelaten. Daar waar [verzoeker sub 1] stelt dat dit het geval is, en dat de rechter-commissaris op die beschikking niet meer kan terugkomen, lijkt de rechter-commissaris in zijn beschikking van 11 februari 2020 van het tegendeel uit te gaan. In die beschikking staat immers:
“Naar nu blijkt was dit saldo € 3.318,59 hiervan is € 2.371,86 in de boedel gevloeid. Volgens de bewindvoerder was het toentertijd gebruikelijk om een bedrag gelijk aan één maal het vtlb vrij te laten. Deze beslissing is bij wet enkel voorbehouden aan de rechter-commissaris.”
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat in het aanvangsverslag van WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 2] is vermeld dat ‘het bovenmatig saldo op de beheerrekening’ in de boedel zou vloeien. Hieruit volgt reeds dat niet het volledige saldo op de beheerrekening in de boedel zou vloeien, en dat er dus eenmalig een bedrag zou worden vrijgelaten. De beschermingsbewindvoerder en WSNP-bewindvoerder hebben in hun e-mailberichten aangegeven dat het destijds gebruikelijk was om bij aanvang van een schuldsaneringsregeling, een maal een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm vrij te laten. De rechter-commissaris heeft daarvan blijkens de beschikking van 11 februari 2020 kennis genomen, en heeft het bestaan van een dergelijk gebruik bij aanvang van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker sub 2] niet weersproken zodat de rechtbank daar vanuit zal gaan. Gelet op dit gebruik en de vermelding in het aanvangsverslag dat enkel het ‘bovenmatig saldo’ op de beheerrekening naar de boedel zou vloeien, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat met het aanvangsverslag is voorgesteld om eenmalig een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm buiten de boedel te laten. Derechter-commissaris is daarmee vervolgens blijkens de e-mail van 26 juli 2018 akkoord gegaan, althans heeft zich daartegen niet uitgesproken en heeft daaraan geen voorwaarden verbonden.
De beschikking d.d. 11 februari 2020
4.8.
Met zijn beschikking van 11 februari 2020 heeft de rechter-commissaris beslist dat het volledige saldo op de beheerrekening van [verzoeker sub 2] bij aanvang van de schuldsanering aan de boedel moet worden afgedragen, en dat er dus niet eenmaal een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm vrijgelaten mag worden. Dit betekent dat de rechter-commissaris met zijn beschikking van 11 februari 2020 is teruggekomen op zijn eerdere beschikking. Derechter-commissaris legt daaraan ten grondslag dat [verzoeker sub 2] uit het vtlb een hoog saldo heeft gespaard en dat niet is aangetoond dat hij in financiële nood zou komen te verkeren mocht het saldo bij aanvang van de schuldsaneringsregeling worden opgeëist.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door de rechter-commissaris in zijn beschikking opgenomen motivering zijn beslissing niet dragen. Daarbij is het volgende van belang.
4.10.
Zoals hiervoor reeds overwogen, bestond bij aanvang van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker sub 2] het gebruik om een bedrag gelijk aan de bijstandsnorm buiten de boedel te laten. De rechter-commissaris heeft het bestaan van dit gebruik ten onrechte niet betrokken in zijn beschikking van 11 februari 2020, in die zin dat niet concreet is gemotiveerd waarom het in het onderhavige geval gerechtvaardigd is om (achteraf) terug te komen op toepassing van dit gebruik in het geval van [verzoeker sub 2] . Nu daarmee (mogelijk) ongelijkheid ontstaat tussen enerzijds [verzoeker sub 2] en anderzijds anderen waarbij conform gebruik eenmaal de beslagvrije voet buiten de boedel is gelaten, was deze specifieke motivering naar het oordeel van de rechtbank wel noodzakelijk. Dat geldt bovendien omdat de beschikking van11 februari 2020 er geen blijk van geeft dat rekening is gehouden met de buiten de boedel vallende beslagvrije voet van artikel 295 lid 2 Fw. Indien het saldo van de beheerrekening bij aanvang van de schuldsaneringsregeling volledig in de boedel vloeit, wordt voor de periode tussen aanvang van de schuldsaneringsregeling en de eerste keer inkomen sinds die aanvang immers geen (deel van de) beslagvrije voet buiten de boedel gelaten.
4.11.
Dat [verzoeker sub 2] door te sparen tijdens de schuldsaneringsregeling een hoog saldo op zijn beheerrekening heeft verworven maak het voorgaande niet anders. Los van het gegeven dat een tijdens de schuldsaneringsregeling opgebouwd spaarsaldo geen invloed kan hebben op de hoogte en het buiten de boedel laten van de beslagvrije voet, zou van een beschikking als de onderhavige de (onwenselijke) algemene prikkel uit kunnen gaan voor schuldenaren om uit het vtlb zo min mogelijk te sparen. De rechtbank acht dat niet verenigbaar met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling en het beschermingsbewind. Dat een dergelijke beslissing in het onderhavige geval genomen kan worden zonder dat [verzoeker sub 2] daardoor in financiële nood komt te verkeren is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende grondslag om het eerder (conform gebruik) uit de boedel gelaten bedrag alsnog in de boedel te laten vloeien.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris van 11 februari 2020 vernietigen.
De proceskosten
4.13.
[verzoeker sub 1] verzoekt de rechtbank te bepalen dat [verzoeker sub 2] de kosten van de onderhavige procedure via zijn schuldsaneringsregeling vergoed zal krijgen, indien deze kosten niet door de gemeente in het kader van bijzondere bijstand worden vergoed. Het betreft de verplichte eigen bijdrage aan de aan hem afgegeven toevoeging en het griffierecht. WSNP-bewindvoerder [naam bewindvoerder 1] heeft daartegen in zijn reactie op het beroepschrift van 19 mei 2020 geen bezwaar gemaakt.
4.14.
Aangenomen moet worden dat het bepaalde in artikel 362 lid 2 Fw niet eraan in de weg staat dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 289 Rv een uitspraak op een verzoek ingevolge de Faillissementswet een veroordeling in de proceskosten kan inhouden. Zie daarvoor onder meer het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2017 (ECLI:HR:2017:3143). Voor zover het een proceskostenveroordeling betreft ten laste van de failliet of de boedel verdient opmerking dat de rechter met betrekking daartoe terughoudendheid dient te betrachten.
4.15.
In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding om eventuele proceskosten niet ten laste van [verzoeker sub 2] , maar ten laste van de boedel te laten komen. De rechtbank zal daarom bepalen dat indien en voor zover [verzoeker sub 2] griffierecht en/of de wettelijke eigen bijdrage van de aan hem verleende toevoeging is verschuldigd en deze kosten niet worden vergoed door de gemeente in het kader van bijzondere bijstand, deze kosten via de schuldsaneringsregeling aan hem vergoed dienen te worden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
5.2.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 11 februari 2020;
5.3.
bepaalt dat, indien en voor zover [verzoeker sub 2] griffierecht en/of de wettelijke eigen bijdrage van de aan hem verleende toevoeging is verschuldigd en vergoeding van deze kosten niet anderszins mogelijk blijkt, deze kosten via de schuldsaneringsregeling aan hem vergoed dienen te worden.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Leijten, voorzitter, mr. A.H.M.J.F. Piëtte en mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑07‑2020