Hof 's-Gravenhage, 28-04-2010, nr. 200.030.600/01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP8412, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
28-04-2010
- Zaaknummer
200.030.600/01
- LJN
BP8412
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP8412, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 28‑04‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0518
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ0518, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:328, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 28‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Bevoegdheid en toepasselijke recht inzake echtscheiding, uitkering tot levensonderhoud en verdeling.
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 april 2010
Zaaknummer : 200.030.600/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-2714
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. drs. D.H. Sterke te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. drs. R. Dhalganjansing te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 april 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 februari 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 21 augustus 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 6 oktober 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 5 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 19 maart 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. K. Hluchanova, die waarneemt voor zijn advocaat, en een tolk in de Armeense taal, mevrouw M.F. Snoek-Gorelik. Verder is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is – uitvoerbaar bij voorraad – ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 15.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vrouw tot scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap, is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Vast staat dat beide partijen de Armeense nationaliteit hebben en dat zij sinds 1994 in Nederland wonen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de bestreden beschikking in het geheel te vernietigen, en voor zover niet geheel vernietigd, in die zin dat indien het hof wel van mening zou zijn dat de vrouw ontvankelijk was in haar verzoek en aan de rechtbank rechtsmacht toekwam, in casu het Armeens recht van toepassing te verklaren;
subsidiair: indien het hof zou menen dat Armeens recht wel van toepassing is op de echtscheiding en de nevenvoorzieningen zich mitsdien nader uit te laten over de (wijze) van de beëindiging van het huwelijk en de daarmee samenhangende voorzieningen naar Armeens recht;
meer subsidiair: indien het hof de echtscheiding in stand laat, een bedrag aan alimentatie nihil te stellen, althans een bedrag dat door het hof in goede justitie oordelende zal vermenen te behoren althans dan zijnde een bedrag dat lager is dan de door de rechtbank vastgestelde alimentatie, te betalen vanaf de dag dat de echtscheiding in eerste aanleg is uitgesproken althans vanaf een datum als door het hof redelijk geacht, waaronder de volledige (toekomstige) financiële omstandigheden van de man en te bepalen dat de inmiddels betaalde alimentatietermijnen verrekend mogen worden met de nog verschuldigde alimentatie.
2. De vrouw bestrijdt het beroep gemotiveerd en verzoekt ten principale afwijzing van het hoger beroep van de man, met veroordeling van de man in de kosten van het geding en,
in het incidentele beroep, uitvoerbaar bij voorraad, bevestiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de toegewezen uitkering tot levensonderhoud van € 15.000,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de eerste dag van elke maand, echter met ingang van de dag van de indiening van het echtscheidingsverzoek en tot benoeming van de deskundige ter vaststelling van de samenstelling en de omvang van de te verdelen huwelijkse goederengemeenschap en verdeling daarvan door het hof bij helfte en met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
3. De man verzet zich daartegen en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel appel althans de incidentele grief van de vrouw ongegrond te verklaren, althans deze af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in het incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Principaal appel
Het verzoek tot echtscheiding
Ontvankelijkheid vrouw/bevoegdheid
4. De man stelt in zijn eerste grief als meest verstrekkende punt aan de orde dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft verklaard. De man stelt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub b Verordening (EG) nr. 2201/2003, van 27 november 2003, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis) niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
5. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II bis is het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben bevoegd terzake van de echtscheiding. Nu partijen sinds 1994 in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben, en Nederland een lidstaat is in de zin van Brussel II bis, is naar het oordeel van het hof op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II bis de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek van de vrouw. Dit onderdeel van de eerste grief faalt derhalve.
6. Voorts voert de man in zijn eerste grief aan, dat de rechtbank zich (het hof leest: de vrouw) niet-ontvankelijk had moeten verklaren – kort gezegd – omdat de door de vrouw overgelegde huwelijksakte niet aan de vereisten voldoet, omdat deze niet is gelegaliseerd en omdat het huwelijk niet rechtsgeldig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
7. Het hof overweegt als volgt. In artikel 815 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat, indien de stukken bedoeld in het tweede lid, a tot en met c, van dit artikel niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken, of op een andere wijze daarin kan worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter. De rechtbank heeft – impliciet – geoordeeld dat de vrouw met overlegging van dit stuk kon volstaan. De vrouw heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat zij in eerste aanleg het trouwboekje van partijen heeft overgelegd, vergezeld van een beëdigde vertaling. De man heeft nagelaten te onderbouwen waarom de rechtbank geen genoegen had mogen nemen met het trouwboekje. Voorts is inschrijving van een huwelijk ( het hof begrijpt: huwelijksakte) niet een constitutief vereiste om uit te gaan van de rechtsgeldigheid van het huwelijk, welke de man overigens niet heeft betwist.
Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Dit onderdeel van de grief faalt dan ook.
Toepasselijk recht
8. De man betoogt voorts in zijn eerste grief dat op het verzoek tot echtscheiding en de daarmee samenhangende vorderingen Armeens recht van toepassing is op grond van artikel 1 lid 1 sub a jo artikel 5 Wet conflictenrecht ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed (WCE) en op grond van artikel 8 jo artikel 10Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverdrag). De vrouw heeft zich ten aanzien van het toepasselijke recht op de echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van het hof.
9. Het hof overweegt als volgt.
Beide partijen hebben de Armeense nationaliteit. Ingevolge artikel 1 lid 1 sub a van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding (WCE) wordt de vraag, of ontbinding van het huwelijk of scheiding van tafel en bed kan worden verzocht en op welke gronden, bepaald door het gemeenschappelijk nationaal recht van partijen. Dit is alleen anders, indien voor een van de partijen een werkelijke maatschappelijke band met het land der gemeenschappelijke nationaliteit kennelijk ontbreekt. In dat geval wordt een gemeenschappelijk nationaal recht geacht te ontbreken ingevolge het bepaalde in artikel 1 lid 2 WCE en is, ingevolge artikel 1 lid 1 sub b WCE, Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding.
10. De vrouw heeft in haar verweerschrift tegen de eerste grief van de man aangevoerd dat zij gemotiveerd heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het is het hof niet duidelijk of de vrouw hiermee bedoelt te zeggen dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof zal de vrouw derhalve in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over het toepasselijk recht op de echtscheiding. Indien de vrouw bedoelt te stellen dat Nederlands recht van toepassing is op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 WCE, wordt de vrouw uitgenodigd om feiten en omstandigheden te stellen, op grond waarvan een werkelijke maatschappelijke band met Armenie voor (een van de) partijen ontbreekt. Indien de vrouw meent dat Armeens recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding, verzoekt het hof de vrouw, zich uit te laten over de grondslag van haar verzoek tot echtscheiding naar Armeens recht en in dat geval zonodig haar stelling dienaangaande aan te passen. Het hof zal de zaak hiertoe aanhouden en zal dan ook de beslissing op het verzoek tot echtscheiding aanhouden.
De uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw
Bevoegdheid
11. Op grond van artikel 1 en 2 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-verordening) is de Nederlandse rechter bevoegd ten aanzien van het verzoek terzake de uitkering tot levensonderhoud, nu de man in Nederland woonplaats heeft.
Toepasselijk recht op de uitkering tot levensonderhoud
12. Ingevolge artikel 3 juncto artikel 8 van het Haags Alimentatie verdrag 1973 is op een verzoek terzake een onderhoudsverplichting na echtscheiding de wet die op de echtscheiding is toegepast, eveneens van toepassing op de onderhoudsverplichting tussen gescheiden echtgenoten.
Nu het hof de beslissing terzake de echtscheiding, meer in het bijzonder terzake het daarop toepasselijke recht, zal aanhouden, zal het hof de beslissing op het verzoek van de vrouw terzake een uitkering tot levensonderhoud, gelet op het vorenoverwogene, eveneens aanhouden. Het hof stelt de vrouw in de gelegenheid om, voor het geval geoordeeld zal worden dat Armeens recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding, de grondslag van haar verzoek tot een uitkering tot levensonderhoud naar Armeens recht nader aan te vullen en te onderbouwen. Het hof zal dan ook de beslissing op dit verzoek aanhouden.
Incidenteel appel
De uitkering tot levensonderhoud
13. Gelet op hetgeen onder 12 ten aanzien van het principaal appel is overwogen, zal het hof de beslissing ten aanzien van het in incidenteel appel ten aanzien hiervan verzochte, aanhouden.
Verdeling
14. In incidenteel appel verzoekt de vrouw om een deskundige te benoemen ter vaststelling van de samenstelling en de omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap en de verdeling daarvan door het hof bij helfte.
Bevoegdheid
15. Op grond van artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter, nu deze rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding, eveneens rechtsmacht ten aanzien van de daarmee verband houdende nevenvoorzieningen. Op grond daarvan is de Nederlandse rechter bevoegd ten aanzien van deze door de vrouw verzochte nevenvoorziening.
Toepasselijk recht
16. Daar partijen, die op 17 april 1976 met elkaar zijn gehuwd, ten tijde van de huwelijkssluiting dezelfde gemeenschappelijke nationaliteit bezaten, is het Armeens recht van toepassing op het verzoek tot verdeling.
Uit het door de vrouw bij het Internationaal Juridisch Intsituut ingewonnen advies – waarvan de man de juistheid niet heeft betwist - blijkt dat de goederenrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten mede worden bepaald door het burgerlijke wetboek van Armenië. Ook na de invoering van het Wetboek van het familierecht in 2005 kan dit stelsel nog altijd worden omschreven als een gemeenschap van aanwinsten tussen echtgenoten, waarbij hetgeen de echtgenoten gedurende het huwelijk verkrijgen, behoudens andere afspraken, gemeenschappelijke eigendom wordt. Giften of erfenissen en wat de echtgenoten ten tijde van de huwelijkssluiting hebben aangebracht, blijven privé.
17. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook lezen als een verzoek tot verdeling van de gemeenschap van aanwinsten.
18. De vrouw stelt dat zij door de geslepen handelwijze van de man nog steeds niet alle gegevens ten aanzien van de exacte omvang van de, naar zij stelt zeer omvangrijke, huwelijkse goederengemeenschap heeft kunnen achterhalen.
Het hof overweegt dat de vrouw in eerste aanleg een opsomming heeft gegeven van de boedelbestanddelen van de gemeenschap van partijen. Nu de vrouw stelt dat zij daar verder geen gegevens over kan aandragen, terwijl zij een gespecificeerde opsomming heeft gegeven van de haar bekende boedelbestanddelen, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vrouw voldoende gespecificeerd is.
19. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de datum waartegen de gemeenschap van aanwinsten zou moeten worden gewaardeerd, de zogenaamde peildatum. Ook is niet duidelijk welke goederen zich in deze gemeenschap van aanwinsten bevinden. Het hof zal derhalve de beslissing op het verzoek van de vrouw terzake de verdeling eveneens aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de aan te houden peildatum, met een – al dan niet geactualiseerde – opgave van de goederen, die zich in de gemeenschap van aanwinsten bevinden, alsmede de waarde van elk van die goederen op de gestelde peildatum, zoveel als mogelijk te onderbouwen met verificatoire bescheiden.
20. Partijen wordt voorts verzocht zich uit te laten over de gewenste voortgang van de procedure, waarna het hof daarover zal beslissen.
21. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen zich uiterlijk op 4 juni 2010 zullen uitlaten over hetgeen in rechtsoverweging 19 en 20 is overwogen;
bepaalt dat de vrouw het hof (en de man) uiterlijk op 4 juni 2010 de in rechtsoverweging 10 en 12 gevraagde informatie en gegevens verstrekt;
bepaalt dat de man hierop uiterlijk op 25 juni 2010 kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Dusamos en Van Veen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2010.