In dit thema krijgt u antwoord op de vraag welke eisen de wet stelt aan een lijfrente, welke lijfrentevormen er zijn en hoe de fiscale facilitering van lijfrentevoorzieningen in elkaar steekt.
Twee hoofdstromen
Binnen de lijfrente voor een pensioentekort zijn twee hoofdstromen te onderscheiden: verzekerde lijfrenten, waarvan de meeste zijn ondergebracht bij een levensverzekeraar of een eigen bv, en bancaire lijfrenten, die zijn ondergebracht bij een bank, een beheerder van een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve beleggingen in effecten of een beleggingsonderneming.
Vormgeving lijfrente
Een lijfrente – verzekerd of bancair – moet vast en gelijkmatig zijn. Het begrip vast houdt in dat de uitkeringen ten opzichte van elkaar in beginsel steeds in hoogte gelijk moeten zijn. Het begrip gelijkmatig houdt in dat de uitvoerder de lijfrentetermijnen met gelijke tussenpozen moet uitkeren, bijvoorbeeld maandelijks. Verder moet een lijfrente aanspraak geven op periodieke uitkeringen. Periodiek impliceert dat de uitvoerder meer dan één uitkering moet verstrekken.
De Wet IB 2001 kent momenteel drie toegestane verzekerde lijfrentevormen: de levenslange oudedagslijfrente, de tijdelijke oudedagslijfrente en de nabestaandenlijfrente. De bancaire lijfrentevormen lijken op de verzekerde lijfrentevormen, maar zijn in tegenstelling tot de verzekerde lijfrenten allen levensonafhankelijk. Tot en met 2005 kende de Wet IB 2001 nog een vierde lijfrentevorm: de overbruggingslijfrente. Voor deze lijfrentevorm is overgangsrecht getroffen. De overbruggingslijfrente is een verzekerde lijfrentevorm. Er is geen bancaire tegenhanger.
Fiscale behandeling
De stortingen voor een lijfrentevoorziening kan de belastingplichtige in aanmerking nemen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen, mits sprake is van een aantoonbaar ‘fiscaal’ pensioentekort. De jaarlijks in aanmerking te nemen stortingen zijn begrensd door de jaarruimte en/of reserveringsruimte. Voor de zelfstandig ondernemer geldt daarnaast dat hij de fiscale oudedagsreserve en/of stakingswinst kan omzetten in een lijfrente. Tegenover de aftrek staat dat de lijfrentetermijnen belast zijn.
Voor directeuren-grootaandeelhouders geldt dat zij het pensioen in eigen beheer hebben kunnen omzetten in een zogeheten oudedagsverplichting (ODV). Deze ODV mag vervolgens door rechtstreekse (gedeeltelijke) afstorting worden omgezet in een lijfrentevoorziening bij bijvoorbeeld een bank of verzekeraar. Dit gebeurt fiscaal geruisloos. De directeur-grootaandeelhouder krijgt hier geen fiscale aftrek voor. De omzetting van de ODV in een lijfrente kan in de opbouwfase en -onder voorwaarden- in de uitkeringsfase.
De wet stelt aan de lijfrentevoorziening strenge eisen. Als de belastingplichtige deze niet nakomt, leidt dit ertoe dat de Belastingdienst negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking neemt. Afkoop, vervreemding of verpanding van de lijfrente zijn dergelijke handelingen. De Belastingdienst betrekt in dat geval de waarde van de lijfrenteaanspraak op het moment dat de verboden handeling plaatsvindt in de heffing van inkomstenbelasting. Daarbovenop berekent de Belastingdienst revisierente. In de regel bedraagt deze 20% van de waarde van de lijfrenteaanspraak. Op grond van de regeling ‘bedrag ineens’ kan een lijfrentegerechtigde zonder heffing van revisierente bij ingang van een oudedagslijfrente een bedrag van maximaal 10% van de waarde van de aanspraak in een bedrag ineens laten uitkeren. De regeling ‘bedrag ineens’ treedt op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking.
Belangrijke aandachtspunten
•
Als lijfrentekapitaal waarop het regime van voor de Brede Herwaardering van toepassing is, wordt overgedragen aan een bancaire lijfrente-uitvoerder, gaat het overgangsrecht voor dit oude regime definitief verloren.
•
Een overbruggingslijfrente kan alleen worden uitgevoerd door een levensverzekeraar.
•
De ODV kan worden afgestort in een lijfrentevoorziening. Let erop dat een uitvoerder een uiterste lijfrente-ingangsdatum kan hanteren waar bij afstorting rekening mee moet worden gehouden.
Mr. Ruben Stam CPL
Nationale-Nederlanden Bank
Meer over Ruben Stam
In dit thema krijgt u antwoord op de vraag welke eisen de wet stelt aan een lijfrente, welke lijfrentevormen er zijn en hoe de fiscale facilitering van lijfrentevoorzieningen in elkaar steekt.
Twee hoofdstromen
Binnen de lijfrente voor een pensioentekort zijn twee hoofdstromen te onderscheiden: verzekerde lijfrenten, waarvan de meeste zijn ondergebracht bij een levensverzekeraar of een eigen bv, en bancaire lijfrenten, die zijn ondergebracht bij een bank, een beheerder van een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve beleggingen in effecten of een beleggingsonderneming.
Vormgeving lijfrente
Een lijfrente – verzekerd of bancair – moet vast en gelijkmatig zijn. Het begrip vast houdt in dat de uitkeringen ten opzichte van elkaar in beginsel steeds in hoogte gelijk moeten zijn. Het begrip gelijkmatig houdt in dat de uitvoerder de lijfrentetermijnen met gelijke tussenpozen moet uitkeren, bijvoorbeeld maandelijks. Verder moet een lijfrente aanspraak geven op periodieke uitkeringen. Periodiek impliceert dat de uitvoerder meer dan één uitkering moet verstrekken.
De Wet IB 2001 kent momenteel drie toegestane verzekerde lijfrentevormen: de levenslange oudedagslijfrente, de tijdelijke oudedagslijfrente en de nabestaandenlijfrente. De bancaire lijfrentevormen lijken op de verzekerde lijfrentevormen, maar zijn in tegenstelling tot de verzekerde lijfrenten allen levensonafhankelijk. Tot en met 2005 kende de Wet IB 2001 nog een vierde lijfrentevorm: de overbruggingslijfrente. Voor deze lijfrentevorm is overgangsrecht getroffen. De overbruggingslijfrente is een verzekerde lijfrentevorm. Er is geen bancaire tegenhanger.
Fiscale behandeling
De stortingen voor een lijfrentevoorziening kan de belastingplichtige in aanmerking nemen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen, mits sprake is van een aantoonbaar ‘fiscaal’ pensioentekort. De jaarlijks in aanmerking te nemen stortingen zijn begrensd door de jaarruimte en/of reserveringsruimte. Voor de zelfstandig ondernemer geldt daarnaast dat hij de fiscale oudedagsreserve en/of stakingswinst kan omzetten in een lijfrente. Tegenover de aftrek staat dat de lijfrentetermijnen belast zijn.
Voor directeuren-grootaandeelhouders geldt dat zij het pensioen in eigen beheer hebben kunnen omzetten in een zogeheten oudedagsverplichting (ODV). Deze ODV mag vervolgens door rechtstreekse (gedeeltelijke) afstorting worden omgezet in een lijfrentevoorziening bij bijvoorbeeld een bank of verzekeraar. Dit gebeurt fiscaal geruisloos. De directeur-grootaandeelhouder krijgt hier geen fiscale aftrek voor. De omzetting van de ODV in een lijfrente kan in de opbouwfase en -onder voorwaarden- in de uitkeringsfase.
De wet stelt aan de lijfrentevoorziening strenge eisen. Als de belastingplichtige deze niet nakomt, leidt dit ertoe dat de Belastingdienst negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking neemt. Afkoop, vervreemding of verpanding van de lijfrente zijn dergelijke handelingen. De Belastingdienst betrekt in dat geval de waarde van de lijfrenteaanspraak op het moment dat de verboden handeling plaatsvindt in de heffing van inkomstenbelasting. Daarbovenop berekent de Belastingdienst revisierente. In de regel bedraagt deze 20% van de waarde van de lijfrenteaanspraak. Op grond van de regeling ‘bedrag ineens’ kan een lijfrentegerechtigde zonder heffing van revisierente bij ingang van een oudedagslijfrente een bedrag van maximaal 10% van de waarde van de aanspraak in een bedrag ineens laten uitkeren. De regeling ‘bedrag ineens’ treedt op zijn vroegst op 1 januari 2025 in werking.
Belangrijke aandachtspunten
Als lijfrentekapitaal waarop het regime van voor de Brede Herwaardering van toepassing is, wordt overgedragen aan een bancaire lijfrente-uitvoerder, gaat het overgangsrecht voor dit oude regime definitief verloren.
Een overbruggingslijfrente kan alleen worden uitgevoerd door een levensverzekeraar.
De ODV kan worden afgestort in een lijfrentevoorziening. Let erop dat een uitvoerder een uiterste lijfrente-ingangsdatum kan hanteren waar bij afstorting rekening mee moet worden gehouden.
Documenten bij dit thema
Wetgeving
Artikel 1.7 Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.125 Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.126a Wet inkomstenbelasting 2001
Besluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, V-N 2019/30.6
Besluit van 8 september 2020, nr. 2020-16039, V-N 2020/45.6
Besluit van 13 december 2021, nr. 2021-22413, Stcrt. 2021, 42809, V-N 2022/2.5, Verzamelbesluit Lijfrenten
Besluit van 17 december 2021, nr. 2021-236684, V-N 2022/9.7, Besluit lijfrenten in de winstsfeer
Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen, Stb. 2021, 20, V-N 2020/48.1-3, V-N 2020/63.5-6, V-N 2020/64.3, V-N 2021/4.8
Wet herziening bedrag ineens, V-N 2023/7.7, V-N 2022/34.6
Standaardarrest
HR 8 november 2000, nr. 35 393, ECLI:NL:HR:2000:AA7113, BNB 2001/188, V-N 2000/51.14, WFR 2000/1665, 2, FED 2000/619, FED 2001/22
HR 7 mei 2010, nr. 08/01890, ECLI:NL:PHR:2010:BI3713, BNB 2010/221, V-N 2010/23.13, FED 2010/86
HR 13 juli 2018, nr. 17/00698, ECLI:NL:HR:2018:1200, V-N 2018/39.7, Belastingadvies 2018/16-17.2, TaxVisions editie 20 juli 2018
Belangrijkste uitspraken
HR van 30 oktober 1991, nr. 27 215, ECLI:NL:HR:1991:ZC4756, BNB 1992/5, V-N 1991/3243, 14, FED 1991/870, FED 1992/29
Hof Arnhem-Leeuwarden 20 mei 2014, nr. 13/00936, V-N 2014/40.26.18
Literatuur
Pensioenpocket 2024
Bedrag ineens onder het vergrootglas, R. Stam, WFR 2024/124
Een toekomst voor de lijfrente, R. Stam, WFR 2021/128
Bedrag ineens. Doen!?, R. Stam, Vp-bulletin 2022/27
Wet toekomst pensioenen, V-N 2022/20.7
Verschillen tussen tweede en derde pijler van toekomstvoorzieningen, G.M.C.M. Staats, WFR 2020/2
Banksparen en fiscus (Belastingwijzers nr. 52), R. Stam, Deventer: Kluwer 2012
Lijfrentevoorzieningen (Wegwijzer Financieel Advies deel 20), R. Stam, Deventer: Kluwer 2009
Faciliteiten bij (door)overdracht van een onderneming door een bv, A.M.A. de Beer, TFO 2007, p. 104-113
Toekomstvoorzieningen en fiscus(Kluwer Belastingwijzers), G.J.B. Dietvorst, A.M. de Graaf & P.M.C. de Lange, Deventer: Kluwer 2007 (vierde druk)
Stakingslijfrente bij de eigen bv: De voetangels en de klemmen, C.A. Peek, WFR 2006, p. 1230 e.v.
Inkomstenbelasting, hfdst. 8.4, Uitgaven voor inkomensvoorzieningen, p. 717-728, L.G.M. Stevens, Deventer: Kluwer 2001
Naslag
Cursus Belastingrecht, IB.3.7.2, Lijfrentevoorzieningen
Vakstudie Inkomstenbelasting, Lijfrenten
Vakstudie Inkomstenbelasting, art. 3.127 Wet inkomstenbelasting 2001, aant. 1 e.v.
Verwante onderwerpen
Thema: Wet toekomst pensioenen: de fiscale regelgeving
Thema: Pensioen: De fiscale grenzen tot 1 juli 2023 nader beschouwd
Thema: Stakingswinst
TaxVisions Thema: Lijfrenten
TaxVisions Thema: Pensioen onder de Wtp
Modellen
Fiscale Modellen II.A.5.(I).1 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen