Reglement zee- en kustvisserij 1977
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 05-02-2003
- Bronpublicatie:
25-09-2002, Stb. 2002, 524 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-02-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2002, Stb. 2003, 34 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
1.
De in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde regelen kunnen betrekking hebben op:
- a.
het instellen van gesloten gebieden;
- b.
het vissen in bepaalde tijdvakken;
- c.
de omvang van de door de gezamenlijke Nederlandse vissers te vangen hoeveelheden vis en de verdeling daarvan onder de Nederlandse vissers;
- d.
de lengtemaat van vis;
- e.
het vissen met bepaalde vistuigen;
- f.
het voorhanden hebben van bepaalde vistuigen in bepaalde wateren;
- g.
de maaswijdte van visnetten en de wijze van vaststelling daarvan;
- h.
het motorvermogen, de lengte en het tonnage van vissersvaartuigen;
- i.
het uitzaaien of uitzetten van schelpdieren van de krachtens artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de wet aangewezen soorten.
2.
Indien de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde regelen een verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen inhouden, kan worden bepaald, dat het verbod niet geldt voor degene, die voorzien is van een vergunning van Onze Minister.
3.
Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Zij kan worden ingetrokken.
4.
Tenzij het algemeen belang zich naar zijn oordeel daartegen verzet, stelt Onze Minister een regeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, niet vast dan nadat hij met de daarbij in belangrijke mate betrokken produkt- en bedrijfschappen zomede de naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende organisaties van sportvissers overleg heeft gepleegd.