Einde inhoudsopgave
Wet aansprakelijkheid kernongevallen
Artikel 18
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
01-03-2014, Stb. 2008, 509 jo Stb. 2014, 129 (uitgifte: 27-03-2014, kamerstukken: 33660)
30-10-2008, Stb. 2008, 509 jo Stb. 2014, 129 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken: 31119)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-08-2021, Stb. 2021, 421 (uitgifte: 08-09-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Ministerie van Justitie
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Milieurecht / Energie
1.
Indien op het grondgebied van Nederland ten gevolge van een kernongeval schade wordt geleden, die ingevolge het Verdrag van Brussel of deze wet dient te worden vergoed en de daarvoor uit anderen hoofde beschikbaar komende middelen ontoereikend zijn voor de vergoeding van die schade tot een bedrag van € 3,2 miljard, stelt de Staat de openbare middelen beschikbaar die benodigd zijn ten einde die schade tot dat bedrag te vergoeden. Indien voor de desbetreffende installatie op grond van artikel 5, tweede lid, een lager bedrag is vastgesteld, stelt de Staat tot een bedrag van € 1,5 miljard aan openbare middelen beschikbaar.
2.
De Staat heeft voor de uitgekeerde bedragen en de daaraan verbonden kosten verhaal op degenen, die daarvoor ingevolge deze wet aansprakelijk zijn.
3.
Op de beschikbaarstelling van openbare middelen ingevolge het eerste lid is artikel 14 van overeenkomstige toepassing.
4.
Het eerste lid vindt mede toepassing op schade als daarin bedoeld, geleden in staten waarin ten tijde van het desbetreffende kernongeval een regeling van kracht is, die naar haar aard en toepassingsgebied gelijkwaardig is aan die van deze wet, tot het bedrag dat in de betrokken staat op wederkerige basis beschikbaar is.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan het in het eerste lid genoemde bedrag in verband met geldontwaarding worden gewijzigd en kunnen nadere regels worden gesteld aangaande de beschikbaarstelling van openbare middelen ingevolge het eerste lid.