Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/797 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie
Bijlage I Onderdelen van het spoorwegsysteem van de Unie
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1. Netwerk
Voor de toepassing van deze richtlijn omvat het netwerk van de Unie de volgende onderdelen:
- a)
speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen die zijn uitgerust voor snelheden van doorgaans 250 km/u of meer;
- b)
lijnen die speciaal zijn aangepast en uitgerust voor snelheden van ongeveer 200 km/u;
- c)
lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de bebouwing. Onder deze categorie vallen de verbindingslijnen tussen hogesnelheids- en conventionele netwerken, de lijnen door stations, verbindingslijnen die toegang geven tot terminals, remises en verbindingslijnen die op conventionele snelheid worden gebruikt door ‘hogesnelheid’ rollend materieel;
- d)
conventionele lijnen voor personenvervoer;
- e)
conventionele lijnen voor gemengd vervoer (personen en goederen);
- f)
conventionele lijnen voor het goederenvervoer;
- g)
knooppunten voor het personenvervoer;
- h)
knooppunten voor het goederenvervoer, met inbegrip van intermodale terminals;
- i)
verbindingslijnen tussen bovengenoemde onderdelen.
Dit netwerk omvat verkeersleidings-, plaatsbepalings- en navigatiesystemen, technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het langeafstandsreizigersvervoer en het goederenvervoer over dit netwerk om een veilige en soepele exploitatie van het netwerk en een efficiënte verkeersleiding te waarborgen.
2. Voertuigen
Voor de toepassing van deze richtlijn omvat het begrip Unievoertuigen alle voertuigen die geschikt zijn om te rijden op het gehele spoorwegnetwerk van de Unie of op een gedeelte daarvan:
- —
rollend materieel — ‘locomotieven en reizigerstreinen’ — met inbegrip van al dan niet elektrische treinstellen, al dan niet elektrische motortreinstellen voor het vervoer van reizigers, en rijtuigen voor het vervoer van reizigers;
- —
goederenwagons, met inbegrip van voertuigen met een lage bodem voor het hele netwerk en voertuigen voor het vervoer van vrachtwagens;
- —
bijzondere voertuigen, zoals spoormachines.
Tot deze voertuigen behoren voertuigen die speciaal zijn ontworpen voor de diverse types in punt 1 beschreven hogesnelheidslijnen.