Einde inhoudsopgave
Rijksbesluit Onderzoeksraad voor veiligheid
Artikel 8
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2005
- Redactionele toelichting
Dit besluit treedt tegelijk in werking met de Wet van 02-12-2004, Stb. 677.
- Bronpublicatie:
10-12-2004, Stb. 2004, 679 (uitgifte: 23-12-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-01-2005, Stb. 2005, 20 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bestuur
1.
De voorzitter van de raad heeft de leiding over het onderzoek op de zitting. De voorzitter van de raad kan zich door de plaatsvervangende voorzitter van de raad laten vervangen. In geval van vervanging is het tweede tot en met het vijfde lid eveneens van toepassing op de plaatsvervangende voorzitter.
2.
De voorzitter stelt de onderzoeker die de leiding heeft over het onderzoek, in de gelegenheid het woord te voeren ter toelichting van zijn bevindingen bij het onderzoek.
3.
De getuigen en deskundigen worden gehoord in de volgorde zoals die wordt bepaald door de voorzitter.
4.
De voorzitter vraagt degenen die tijdens de zitting worden gehoord, naar naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats. Hij deelt de getuigen en deskundigen behoudens de uitzonderingssituaties, genoemd in artikel 52, eerste lid, van de rijkswet, mede dat zij verplicht zijn de eed of belofte, bedoeld in artikel 52, eerste of tweede lid, van de rijkswet, af te leggen onderscheidenlijk te doen en getuigenis af te leggen dan wel hun diensten als deskundige te verlenen, behoudens het recht van verschoning bedoeld in artikel 52, derde lid, van de rijkswet.
5.
De voorzitter is bevoegd, indien dit door het belang van het onderzoek wordt gevorderd, de schorsing van de zitting, met of zonder tijdsbepaling van de hervatting, te gelasten. Indien hij tot schorsing besluit, wordt dit met redenen omkleed ter zitting medegedeeld en in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. Indien bij een schorsing zonder tijdsbepaling van hervatting de zitting wordt heropend op een latere dag, is artikel 48, tweede en derde lid, van de rijkswet van overeenkomstige toepassing.