Einde inhoudsopgave
Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015
Artikel 34
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
07-12-2021, Stcrt. 2021, 46072 (uitgifte: 09-12-2021, regelingnummer: WJZ/ 21054508)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-12-2021, Stcrt. 2021, 46072 (uitgifte: 09-12-2021, regelingnummer: WJZ/ 21054508)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Energie
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
Energierecht (V)
1.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van elektriciteit door middel van kolen,
- a.
waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaande installatie waarvoor op grond van de MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen, waarin biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt, of biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 en 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 wordt vergast en waarvan het aannemelijk is dat deze ten minste voor de duur van de subsidieperiode kan blijven produceren, of
- b.
waarin biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008 wordt meegestookt, waarbij de delen van de productie-installatie die uitsluitend gebruikt worden voor de meestook van biomassa nieuw zijn, en waarvan het aannemelijk is dat deze ten minste voor de duur van de subsidieperiode kan blijven produceren.
2.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, voor maximaal 15% van de gerealiseerde jaarlijkse hernieuwbare energieproductie biomassa als bedoeld in NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150 tot en met 179.
3.
Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001.
4.
Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa, niet zijnde vloeibare biomassa, voldoet aan artikel 7 van de algemene uitvoeringsregeling.
5.
Indien sprake is van productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte verstrekt de minister subsidie voor de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit en 15% van de geproduceerde en nuttig aangewende hernieuwbare warmte.
6.
De maximale productie, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van het eerste lid, die is aangevraagd in de periode van 31 maart 2015, 09:00 uur, tot 17 december 2015, 17:00 uur, bedraagt 55.555.555.555 kWh.