Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 14a.4 [Bedreiging van het publiek belang]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2020
- Bronpublicatie:
20-05-2020, Stb. 2020, 165 (uitgifte: 12-06-2020, kamerstukken: 35153)
- Inwerkingtreding
01-10-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-09-2020, Stb. 2020, 352 (uitgifte: 28-09-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Indien bestaande of aanstaande overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij door een bepaalde partij naar het oordeel van Onze Minister kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang legt Onze Minister hem een verbod, dan wel een verbod onder opschortende voorwaarden op het houden respectievelijk verkrijgen van overwegende zeggenschap in deze telecommunicatiepartij op. Indien Onze Minister voornemens is een verbod op te leggen, vraagt hij de telecommunicatiepartij om een zienswijze over het voorgenomen besluit. Hij stelt daarbij een termijn voor het uitbrengen van de zienswijze.
2.
Van een bedreiging van het publiek belang kan slechts sprake zijn als de overwegende zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in het derde lid, en:
- a.
de verkrijger of houder een ongewenst persoon is of een staat, entiteit of persoon is waarvan bekend is of waarvoor gronden zijn te vermoeden dat deze de intentie heeft een telecommunicatiepartij te beïnvloeden om misbruik of opzettelijke uitval mogelijk te maken,
- b.
de verkrijger of houder nauwe banden heeft met of onder invloed staat van een staat, entiteit of persoon als bedoeld onder a, dan wel een persoon is ten aanzien van wie er gronden zijn om dergelijke banden of invloed te vermoeden,
- c.
de verkrijger of houder een zodanige staat van dienst heeft dat hierdoor het risico, dat de gevolgen genoemd in het derde lid onder a tot en met d zich zullen voordoen, aanzienlijk wordt vergroot,
- d.
de identiteit van de werkelijke houder of verkrijger niet kan worden vastgesteld, of
- e.
de verkrijger of houder niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de omstandigheden onder a tot en met d.
3.
Van relevante invloed in de telecommunicatiesector is sprake indien misbruik of opzettelijke uitval van de telecommunicatiepartij, bedoeld in het eerste lid, en eventuele andere telecommunicatiepartijen waarin de houder of verkrijger of de groep waarvan de houder of verkrijger deel uitmaakt overwegende zeggenschap houdt of verkrijgt, kan leiden tot:
- a.
een onrechtmatige inbreuk op de vertrouwelijkheid van de communicatie, danwel een onderbreking van de internettoegangsdienst of telefoondienst van meer dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal eindgebruikers;
- b.
een onderbreking van de beschikbaarheid of verificatie van bij algemene maatregel van bestuur genoemde diensten en toepassingen die worden geleverd via het internet voor zover die diensten een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen drempelwaarde overschrijden;
- c.
een onderbreking van de beschikbaarheid, betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen product of dienst ten behoeve van een publieke taak op het gebied van nationale veiligheid, defensie, de handhaving van de rechtsorde dan wel hulpverlening;
- d.
een onrechtmatige inbreuk of onderbreking als bedoeld in de onderdelen a of b met betrekking tot een combinatie van diensten en toepassingen als bedoeld in die onderdelen die tezamen een bij die algemene maatregel van bestuur gestelde drempelwaarde overschrijden;
- e.
andere bij algemene maatregel van bestuur genoemde ernstige gevolgen met betrekking tot de continuïteit van dienstverlening door een telecommunicatiepartij dan wel de vertrouwelijkheid van communicatie.
4.
De in het derde lid onder a tot en met c bedoelde gevolgen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt.
5.
Indien een verbod op het houden of verkrijgen van overwegende zeggenschap niet volgt op een melding op grond van artikel 14a.2, wordt een verbod opgelegd binnen acht maanden nadat de feiten of omstandigheden op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat het publiek belang bedreigd kan worden, bekend zijn geworden bij Onze Minister.
6.
Nadat een voorgenomen verkrijging van zeggenschap is gemeld op grond van artikel 14a.2, eerste lid, en binnen de termijn bedoeld in artikel 14a.2, derde lid, geen verbod is opgelegd, dan wel door Onze Minister is medegedeeld dat geen verbod zal worden opgelegd, verbiedt Onze Minister het verkrijgen of houden van overwegende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid uitsluitend indien:
- a.
bij de melding, bedoeld in artikel 14a.2, eerste lid, door de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, of
- b.
de feiten of omstandigheden op grond waarvan Onze Minister van oordeel is dat het publiek belang bedreigd kan worden, eerst na de beslissing om geen verbod op te leggen bekend zijn geworden bij Onze Minister.
7.
Een verbod op grond van het eerste lid wordt meegedeeld aan de partij tot wie het verbod zich richt en aan de betrokken partij en via een door Onze Minister aangewezen internetpagina bekendgemaakt.