Einde inhoudsopgave
Telecommunicatiewet
Artikel 14a.2 [Meldplicht]
Geldend
Geldend vanaf 04-12-2020
- Bronpublicatie:
18-11-2020, Stb. 2020, 491 (uitgifte: 03-12-2020, kamerstukken: 35502)
- Inwerkingtreding
04-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2020, Stb. 2020, 492 (uitgifte: 03-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
1.
Degene die het voornemen heeft overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen meldt dit voornemen aan Onze Minister indien deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in artikel 14a.4, derde lid. Een melding hoeft niet te worden gedaan door een van een beursgenoteerde telecommunicatiepartij onafhankelijke rechtspersoon die ten doel heeft het behartigen van de belangen van de telecommunicatiepartij en een met haar verbonden onderneming en die de overwegende zeggenschap na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar verkrijgt ter bescherming van de telecommunicatiepartij.
2.
De melding in het eerste lid wordt gedaan uiterlijk acht weken voor de beoogde datum van uitvoering van dit voornemen. Indien het voornemen betrekking heeft op een openbaar bod op een beursgenoteerde telecommunicatiepartij wordt de melding gedaan uiterlijk gelijktijdig met de aankondiging van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5, eerste tot en met derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft.
3.
Onze Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of een verbod op grond van artikel 14a.4, eerste lid, wordt opgelegd. Indien nader onderzoek nodig is, kan Onze Minister de termijn verlengen met zes maanden. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag:
- a.
waarop Onze Minister aanvullende informatie verzoekt tot de dag waarop de verzochte informatie is gegeven, en
- b.
waarop Onze Minister een voornemen om een verbod op te leggen voor een zienswijze heeft voorgelegd aan de telecommunicatiepartij tot de dag waarop hij de zienswijze ontvangt of, indien die korter is, de termijn voor het uitbrengen van een zienswijze is verstreken.
4.
De meldplicht op grond van het eerste lid geldt niet ten aanzien van degene die het voornemen heeft overwegende zeggenschap in een telecommunicatiepartij te verkrijgen, maar wegens een geheimhoudingsplicht voor de telecommunicatiepartij niet kan weten dat deze zeggenschap leidt tot relevante invloed in de telecommunicatiesector als bedoeld in artikel 14a.4, derde lid, aanhef en onder c. De telecommunicatiepartij waarvoor deze geheimhoudingsplicht geldt meldt het ontstaan van overwegende zeggenschap of de voorbereidingen daartoe in dat geval aan Onze Minister zodra hij daar kennis van heeft.
5.
Indien na een melding als bedoeld in het eerste lid blijkt dat er sprake is van een buitenlandse directe investering die valt binnen de reikwijdte van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L 79), kan de termijn, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, met nog ten hoogste drie maanden verlengd worden.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de melding, bedoeld in het eerste en vierde lid.