Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme
Artikel 26 Gevolgen van het Verdrag
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2007
- Bronpublicatie:
16-05-2005, Trb. 2006, 34 (uitgifte: 10-02-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-06-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2010, Trb. 2010, 244 (uitgifte: 27-09-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
Dit Verdrag vormt een aanvulling op de tussen de Partijen toepasselijke multilaterale of bilaterale verdragen of overeenkomsten, met inbegrip van de bepalingen van de volgende verdragen van de Raad van Europa:
- —
Europees Verdrag betreffende uitlevering, op 13 december 1957 te Parijs voor ondertekening opengesteld (ETS nr. 24);
- —
Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, op 20 april 1959 te Straatsburg voor ondertekening opengesteld, (ETS nr. 30);
- —
Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme, op 27 januari 1977 te Straatsburg voor ondertekening opengesteld (ETS nr. 90);
- —
Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, op 17 maart 1978 te Straatsburg voor ondertekening opengesteld (ETS nr. 99);
- —
Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, op 8 november 2001 te Straatsburg voor ondertekening opengesteld (ETS nr. 182);
- —
Protocol tot wijziging van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme, op 15 mei 2003 te Straatsburg voor ondertekening opengesteld (ETS nr. 190);
2.
Indien twee of meer Partijen reeds een overeenkomst of verdrag hebben gesloten met betrekking tot de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden of anderszins hun betrekkingen ter zake van deze aangelegenheden hebben geregeld, of dit in de toekomst doen, zijn zij eveneens gerechtigd die overeenkomst of dat verdrag toe te passen of die betrekkingen dienovereenkomstig te regelen. Wanneer de Partijen evenwel hun betrekkingen ten aanzien van de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden vaststellen op een andere dan de hier voorziene wijze, doen zij dit op een wijze die niet onverenigbaar is met de doelen en beginselen van het Verdrag.
3.
Partijen die lid zijn van de Europese Unie passen in hun wederzijdse betrekkingen regels van de Gemeenschap en de Europese Unie toe, voor zover op het desbetreffende specifieke onderwerp en in het specifieke geval regels van de Gemeenschap en de Europese Unie van toepassing zijn, onverminderd het onderwerp en het doel van dit Verdrag en onverminderd de volledige toepassing ervan ten opzichte van andere Partijen.
4.
Niets in dit Verdrag doet afbreuk aan de overige rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van een Partij en van natuurlijke personen het krachtens internationaal recht, met inbegrip van het internationaal humanitair recht.
5.
De handelingen van strijdkrachten tijdens een gewapend conflict als omschreven in en onderworpen aan het internationaal humanitaire recht vallen niet onder dit Verdrag en de activiteiten ontplooid door de strijdkrachten van een Partij bij de uitoefening van hun officiële taken, voorzover onderworpen aan andere bepalingen van het internationaal recht, vallen niet onder dit Verdrag.