Einde inhoudsopgave
Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
Artikel 10 [Verslag van de deskundige. Verzending. Mededeling resultaat]
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2020
- Bronpublicatie:
08-10-2020, Stb. 2020, 394 (uitgifte: 23-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-10-2020, Stb. 2020, 394 (uitgifte: 23-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
De deskundige stelt een verslag op van de resultaten van het DNA-onderzoek en ondertekent het verslag.
2.
Het verslag bevat in ieder geval:
- a.
een vermelding van de gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a tot en met c en e,
- b.
de methode met behulp waarvan het DNA-profiel uit het DNA-onderzoek is verkregen, en
- c.
de resultaten en de conclusies van het DNA-onderzoek.
3.
Na dagtekening van het verslag zorgt de deskundige ervoor dat:
- a.
de DNA-profielen die uit het DNA-onderzoek zijn verkregen en die het instituut op grond van artikel 14, vierde lid, verplicht is in de DNA-databank vast te leggen, terstond aan het instituut worden gezonden, onder vermelding van de gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a tot en met c en e,
- b.
binnen een week het verslag aan de opdrachtgever van het DNA-onderzoek wordt gezonden,
- c.
binnen een week een afschrift van het verslag aan de opsporingsambtenaar wordt gezonden die betrokken is bij het opsporingsonderzoek of het uit hoofde van de artikelen 181 of 182 van de wet ingesteld onderzoek in het kader waarvan het DNA-onderzoek is verricht waarover de deskundige het verslag heeft opgesteld, met dien verstande dat dit afschrift geen DNA-profiel bevat, en
- d.
binnen zes maanden het overgebleven celmateriaal aan het instituut wordt gezonden.
4.
Indien de opdrachtgever van het DNA-onderzoek de hulpofficier van justitie is, zendt de deskundige het verslag tevens aan de officier van justitie.
5.
Het derde lid, onder b en c, is niet van toepassing indien:
- a.
het DNA-onderzoek ingevolge een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is verricht en het DNA-profiel van de veroordeelde niet overeenkomt met een ander in de DNA-databank vastgelegd DNA-profiel, of
- b.
het DNA-profiel van een onbekende verdachte na vergelijking in de DNA-databank geen overeenkomst met andere in die databank vastgelegde DNA-profielen oplevert en er in dezelfde strafzaak geen ander DNA-profiel van een onbekende verdachte een overeenkomst met die DNA-profielen heeft opgeleverd.
6.
Indien de deskundige aan een ander laboratorium is verbonden dan het laboratorium van het instituut, voorziet dat laboratorium het buisje met het celmateriaal, bedoeld in het derde lid, onder b, van een sporenidentificatienummer dat gelijk is aan het sporenidentificatienummer waarmee het laboratorium het celmateriaal heeft ontvangen, of het laboratoriumidentificatienummer en voorziet de verpakking van het buisje met het celmateriaal van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting.
7.
De directeur van het instituut meldt de officier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk of:
- a.
het DNA-profiel dat is verkregen uit het celmateriaal van een persoon, bedoeld in het tweede lid, onder a, overeenkomt met het DNA-profiel dat in verband met hetzelfde strafbare feit is verkregen uit het celmateriaal van een onbekende verdachte, dan wel overeenkomt met een ander DNA-profiel dat is vastgelegd in de DNA-databank of
- b.
het DNA-profiel dat is verkregen uit het celmateriaal van een onbekende verdachte, overeenkomt met een DNA-profiel dat is vastgelegd in de DNA-databank.
8.
In geval van artikel 2, vijfde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geeft de officier van justitie de functionaris, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1, onder g, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1, onder h, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen schriftelijk kennis van de uitslag van het DNA-onderzoek.
9.
De officier van justitie geeft een persoon als bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder g, schriftelijk kennis van de uitslag van het DNA-onderzoek indien zijn DNA-profiel overeenkomt met een ander verwerkt DNA-profiel en het belang van het onderzoek dat toelaat.