Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme
Artikel 15 Onderzoeksverplichting
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2007
- Bronpublicatie:
16-05-2005, Trb. 2006, 34 (uitgifte: 10-02-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-06-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2010, Trb. 2010, 244 (uitgifte: 27-09-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
Indien een Partij informatie verkrijgt dat de pleger of vermoedelijke pleger van een in dit Verdrag omschreven strafbaar feit zich mogelijk op haar grondgebied bevindt, neemt de desbetreffende Partij de maatregelen die krachtens haar nationale recht nodig zijn voor een onderzoek naar de in de verstrekte informatie opgenomen feiten.
2.
Een Partij op wier grondgebied de dader of vermoedelijke dader zich bevindt neemt, indien zij ervan overtuigd is dat de omstandigheden dit rechtvaardigen, in overeenstemming met haar nationale recht de passende maatregelen ter verzekering van de aanwezigheid van die persoon ten behoeve van strafvervolging of uitlevering.
3.
Een ieder tegen wie de in het tweede lid genoemde maatregelen worden genomen heeft het recht:
- a.
zich onverwijld in verbinding te stellen met de dichtstbijzijnde daarvoor in aanmerking komende vertegenwoordiger van de Staat waarvan hij onderdaan is of die anderszins gerechtigd is de rechten van deze persoon te beschermen, of, indien het een staatloze betreft, de Staat op het grondgebied waarvan die persoon zijn vaste verblijfplaats heeft;
- b.
te worden bezocht door een vertegenwoordiger van die Staat;
- c.
te worden geïnformeerd over zijn rechten op grond van de onderdelen a en b.
4.
De in het derde lid bedoelde rechten worden uitgeoefend in overeenstemming met de wetten en voorschriften van de Partij op het grondgebied waarvan de dader of vermoedelijke dader zich bevindt, met dien verstande dat de genoemde wetten en voorschriften het mogelijk maken dat de doeleinden die met de krachtens het derde lid verleende rechten worden beoogd, volledig worden verwezenlijkt.
5.
De bepalingen van het derde en vierde lid gelden onverminderd het recht van een Partij die zich beroept op haar rechtsmacht overeenkomstig artikel 14, eerste lid, onderdeel c, of tweede lid, onderdeel d, het Internationale Comité van het Rode Kruis te verzoeken zich in verbinding te stellen met de vermoedelijke dader en deze te bezoeken.