Einde inhoudsopgave
Mijnbouwbesluit
Artikel 55
Geldend
Geldend vanaf 28-12-2009
- Bronpublicatie:
24-11-2009, Stb. 2009, 500 (uitgifte: 01-12-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-12-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-11-2009, Stb. 2009, 505 (uitgifte: 04-12-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Energierecht (V)
1.
Het is verboden zonder instemming van Onze Minister een uitsluitend voor de winning bestemde mijnbouwinstallatie te plaatsen. Het verzoek tot instemming wordt uiterlijk acht weken voor aanvang van de beoogde plaatsing van de mijnbouwinstallatie ingediend.
2.
De instemming wordt geweigerd indien de mijnbouwinstallatie niet voldoet aan de eisen en normen, vastgelegd in de artikelen 46, 47, 50, 51 en 52.
3.
De instemming kan slechts worden geweigerd in verband met risico op schade of in verband met de opwekking van elektriciteit.
4.
De instemming kan onder beperkingen worden verleend en daaraan kunnen voorschriften worden verbonden in verband met risico op schade of in verband met de opwekking van elektriciteit.
5.
De instemming is van rechtswege gegeven, indien Onze Minister over een verzoek tot instemming niet binnen acht weken na ontvangst heeft beslist. De instemming van rechtswege wordt voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.
Op een voor de opsporing bestemde mijnbouwinstallatie, voorzover deze wordt geplaatst op een alleen voor opsporing bestemde locatie, is het eerste tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van een instemmingstermijn van acht weken telkens wordt gelezen een termijn van twee weken.
7.
De uitvoerder doet uiterlijk drie dagen voor de beoogde datum van de plaatsing van een voor de opsporing bestemde mijnbouwinstallatie op een voor winning bestemde locatie schriftelijk mededeling hiervan aan de inspecteur-generaal der mijnen. Bij de mededeling wordt een verklaring van een onafhankelijke deskundige overgelegd dat de technische integriteit van de te plaatsen mijnbouwinstallatie gewaarborgd is. Overlegging van deze verklaring is niet vereist indien deze niet ouder is dan vijf jaar en de verklaring reeds eerder is verstrekt.
8.
Op een geheel of gedeeltelijk voor de opslag bestemde mijnbouwinstallatie is het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.