Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/797 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/797)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 91, lid 1, en de artikelen 170 en 171,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is reeds verschillende malen ingrijpend gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig zijn, dient die richtlijn duidelijkheidshalve te worden herschikt.
- (2)
Om de burgers van de Unie, de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten ten volle te laten profiteren van de voordelen van de totstandbrenging van één Europese spoorwegruimte, moeten in het bijzonder de onderlinge koppeling en de interoperabiliteit van de nationale spoorwegnetwerken alsmede de toegang tot die netwerken worden verbeterd, en is het aangewezen alle maatregelen ten uitvoer te leggen die nodig kunnen zijn op het gebied van de harmonisatie van de technische normen, zoals bepaald in artikel 171 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
- (3)
De inspanningen om in de Unie een interoperabel spoorwegsysteem tot stand te brengen moeten leiden tot de vaststelling van een optimaal niveau van technische harmonisatie, het mogelijk maken internationaal spoorvervoer binnen de Unie en van en naar derde landen te faciliteren, te verbeteren en te ontwikkelen, en bijdragen tot de geleidelijke invoering van een interne markt voor uitrusting en diensten voor de bouw, vernieuwing, verbetering en exploitatie van het spoorwegsysteem van de Unie.
- (4)
Teneinde bij te dragen aan de voltooiing van de eengemaakte Europese spoorwegruimte, de vergunningsprocedures korter en goedkoper te maken en de veiligheid op het spoor te verbeteren, is het nodig de vergunningsprocedures op Unieniveau te stroomlijnen en te harmoniseren.
- (5)
Metro's, trams en andere lightrailsystemen vallen in veel lidstaten onder lokale technische voorschriften. Dergelijke plaatselijke openbare vervoersystemen zijn in de Unie gewoonlijk niet aan een vergunning onderworpen. Trams en lightrailsystemen zijn bovendien vaak onderworpen aan wetgeving inzake wegvervoer vanwege gedeelde infrastructuur. Om deze redenen hoeven dergelijke lokale systemen niet interoperabel te zijn en zouden zij derhalve buiten de werkingssfeer van deze richtlijn moeten blijven. Indien zij dat zinvol achten, mogen de lidstaten de bepalingen van deze richtlijn op vrijwillige basis toepassen op lokale spoorwegsystemen.
- (6)
Een tramtrein is een openbaarvervoersconcept waarmee op zowel lightrail- als op heavyrail-infrastructuur kan worden gereden. De lidstaten moeten kunnen bepalen dat de maatregelen voor de omzetting van deze richtlijn niet van toepassing zijn op: voertuigen die in de eerste plaats worden gebruikt op lightrailsystemen maar zijn uitgerust met enkele heavyrail-componenten die nodig zijn om de doorreis, uitsluitend voor verbindingsdoeleinden, op een afgesloten en beperkt deel van heavyrail-infrastructuur mogelijk te maken. Bij gebruik van spoorweginfrastructuur door tramtreinen moet worden gezorgd voor naleving van alle essentiële eisen alsmede voor naleving van het verwachte veiligheidsniveau op alle lijnen in kwestie. In grensoverschrijdende gevallen moeten de bevoegde autoriteiten samenwerken.
- (7)
Voor commerciële exploitatie van treinen op het gehele spoorwegnetwerk moet er in het bijzonder een uitstekende verenigbaarheid zijn van de kenmerken van de infrastructuur met die van de voertuigen, en moet er een doelmatige koppeling zijn van de informatie- en communicatiesystemen van de verschillende infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen. Van deze verenigbaarheid en koppeling zijn de prestaties, de veiligheid, de kwaliteit en de kostprijs van de dienstverlening afhankelijk, evenals de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie.
- (8)
Het regelgevingskader voor de spoorwegen op Unie- en lidstaatniveau moet duidelijke taken en verantwoordelijkheden vaststellen voor het toezicht op de naleving van de regels inzake veiligheid, gezondheid en bescherming van de consument voor de spoorwegnetwerken. Deze richtlijn mag niet leiden tot een verminderde veiligheid of hogere kosten in het spoorwegsysteem van de Unie. Daarom moeten het Spoorwegbureau van de Europese Unie (‘het Bureau’) opgericht bij Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (5) en de nationale veiligheidsinstanties de volledige verantwoordelijkheid hebben voor de vergunningen die zij uitreiken.
- (9)
Er bestaan grote verschillen tussen de nationale regelingen, interne regels en technische specificaties voor spoorwegsystemen, subsystemen en componenten, omdat zij zijn gebaseerd op technieken die specifiek zijn voor de nationale industrie, en omdat zij bijzondere afmetingen en inrichtingen, alsmede speciale kenmerken vastleggen. Die situatie kan verhinderen dat treinen zonder belemmeringen over het gehele grondgebied van de Unie kunnen rijden.
- (10)
Om de spoorwegindustrie van de Unie concurrerender te maken op de wereldmarkt, is een open, op concurrentie gerichte markt nodig.
- (11)
Derhalve dienen voor de hele Unie geldende essentiële eisen voor de interoperabiliteit van haar spoorwegnetwerk te worden vastgesteld.
- (12)
Bij de ontwikkeling van de technische specificaties voor interoperabiliteit (‘TSI's’) is gebleken dat de verhouding tussen de wezenlijke eisen en TSI's enerzijds, en de Europese normen en andere documenten van normerende aard anderzijds, moet worden verduidelijkt. Met name dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de normen of delen van normen die in ieder geval een verplichtend karakter dienen te krijgen om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken en de ‘geharmoniseerde normen’ die zijn ontwikkeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6). Wanneer dat strikt noodzakelijk is, mag in de TSI's expliciet worden verwezen naar Europese normen of specificaties, die bindend worden zodra de TSI van toepassing wordt.
- (13)
Om de spoorwegsector in de Unie werkelijk concurrerender te maken zonder de concurrentie tussen de belangrijkste actoren van het spoorwegsysteem van de Unie te verstoren, moeten de TSI's en de aanbevelingen van het Bureau over die TSI's worden opgesteld met inachtneming van de beginselen van openheid, consensus en transparantie als gedefinieerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1025/2012.
- (14)
Een kwalitatief hoogwaardig spoorvervoer in de Unie vergt onder meer een uitstekende verenigbaarheid van de kenmerken van het netwerk (in de ruimste betekenis, daaronder begrepen de vaste componenten van alle betrokken subsystemen) met die van de voertuigen (met inbegrip van de boordcomponenten van alle betrokken subsystemen). Deze compatibiliteit is bepalend voor het niveau van de prestaties, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en voor de kosten daarvan.
- (15)
TSI's hebben rechtstreekse of potentiële gevolgen voor personeel dat betrokken is bij de exploitatie en het onderhoud van subsystemen. Om die reden dient het Bureau bij het formuleren van TSI's, waar dat aangewezen is, de sociale partners te raadplegen.
- (16)
Een TSI moet alle voorwaarden vaststellen waaraan een interoperabiliteitsonderdeel dient te voldoen, alsmede de procedure die moet worden gevolgd voor de conformiteitsbeoordeling. Voorts dient te worden bepaald dat voor elk onderdeel de in de TSI's omschreven procedure moet worden gevolgd voor het beoordelen van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik en dat het desbetreffende certificaat moet zijn afgegeven met ofwel de beoordeling van de conformiteit van een op zichzelf beschouwd interoperabiliteitsonderdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen, ofwel de beoordeling van de geschiktheid voor gebruik van een binnen de spoorwegsector beschouwd interoperabiliteitsonderdeel, aan de hand van de technische specificaties.
- (17)
Bij de formulering van nieuwe TSI's moet steeds worden toegezien op de verenigbaarheid ervan met de bestaande subsystemen. Hierdoor wordt bijgedragen tot het mededingingsvermogen van het spoorwegvervoer en worden onnodige meerkosten voorkomen naar aanleiding van de eis bestaande subsystemen te moderniseren of te vernieuwen om met terugwerkende kracht te zorgen voor verenigbaarheid. In de uitzonderlijke gevallen waarin niet kan worden gezorgd voor verenigbaarheid, moeten TSI's het kader kunnen bieden dat nodig is om te beslissen of voor het bestaande subsysteem een nieuwe beslissing of vergunning voor de indienststelling of het in de handel brengen vereist is, en om de termijnen daarvoor te bepalen.
- (18)
Technische aspecten die overeenkomen met essentiële eisen maar die niet uitdrukkelijk in een TSI kunnen worden opgenomen, moeten later worden geregeld en in een bijlage bij die TSI worden aangemerkt als ‘open punten’. Voor deze open punten, alsmede voor specifieke gevallen, en met het oog op de naleving van de bestaande systemen, dienen de nationale voorschriften, die door elke bevoegde nationale, regionale of lokale autoriteit in een lidstaat kunnen worden vastgesteld, van toepassing te zijn. Ter voorkoming van overlappende controles en overbodige administratie, moeten de nationale voorschriften worden geclassificeerd om te kunnen bepalen of de nationale voorschriften van verschillende lidstaten over eenzelfde aspect gelijkwaardig zijn.
- (19)
Er dient een nadere omschrijving te worden opgesteld van de procedure die moet worden gevolgd wanneer essentiële eisen die op een subsysteem van toepassing zijn, nog niet zijn behandeld in de desbetreffende TSI. In dat geval moeten de instanties die verantwoordelijk zijn voor conformiteitsbeoordeling en de keuringsprocedures de in deze richtlijn bedoelde aangewezen instanties zijn.
- (20)
Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op het volledige spoorwegsysteem van de Unie en de werkingssfeer van de TSI's dient te worden uitgebreid tot alle voertuigen en netwerken die niet onder het trans-Europese spoorwegsysteem vallen. Bijlage I bij Richtlijn 2008/57/EG moet bijgevolg worden vereenvoudigd.
- (21)
De functionele en technische specificaties waaraan subsystemen en hun interfaces moeten voldoen, kunnen variëren naargelang van het gebruik van de betrokken subsystemen, bijvoorbeeld voor bepaalde categorieën lijnen en voertuigen, met name met het oog op de coherentie van de hogesnelheids- en de conventionele spoorwegsystemen.
- (22)
Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van de interoperabiliteit van de spoorwegen in de hele Unie en het geleidelijk terugdringen van de diversiteit tussen de oude systemen, moet in de TSI's worden vastgesteld welke voorschriften moeten worden toegepast bij de vernieuwing of verbetering van bestaande subsystemen en kunnen zij voorstellen voor de gefaseerde voltooiing van het beoogde systeem omvatten. Om echter het spoorwegsysteem concurrerend te houden en onnodige kosten te voorkomen, mag de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde TSI's niet leiden tot de onmiddellijke aanpassing van voertuigen en infrastructuur aan de nieuwe specificaties.
- (23)
In de TSI's moet aangeven worden wanneer door de aanpassing en vernieuwing van de infrastructuur en de voertuigen een nieuwe vergunning nodig is. Voor de verbetering en vernieuwing van de infrastructuur moet de aanvrager een dossier indienen bij de nationale veiligheidsinstantie, via het éénloketsysteem als bedoeld in Verordening (EU) 2016/796, zodat deze kan beslissen of een nieuwe vergunning vereist is op grond van de in deze richtlijn bepaalde criteria. Voor de verbetering en vernieuwing van de voertuigen met een vergunning voor het in de handel brengen, moet de aanvrager kunnen beslissen of hij op basis van de in deze richtlijn bepaalde criteria een nieuwe vergunning van bij de nationale veiligheidsinstantie of het Bureau moet aanvragen.
- (24)
Omdat het wegnemen van obstakels voor de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem geleidelijk gebeurt en daardoor tijd nodig zal zijn om TSI's vast te stellen, moet voorkomen worden dat de lidstaten nieuwe nationale voorschriften vaststellen of gaan deelnemen aan projecten die de diversiteit van het bestaande systeem nog vergroten.
- (25)
Om de belemmeringen voor interoperabiliteit weg te werken en als gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de TSI's tot het volledige spoorwegsysteem van de Unie, moet het aantal nationale voorschriften geleidelijk worden verminderd. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen nationale voorschriften die strikt verband houden met bestaande systemen en voorschriften die nodig zijn vanwege open punten in TSI's. De laatstgenoemde groep voorschriften moet geleidelijk worden opgeheven naarmate de open punten in de TSI's worden gesloten.
- (26)
Nationale voorschriften dienen dusdanig te worden vormgegeven en bekendgemaakt dat elke potentiële gebruiker van een nationaal netwerk deze begrijpen kan. In deze voorschriften wordt dikwijls verwezen naar andere documenten, zoals nationale normen, Europese normen, internationale normen of andere technische specificaties die geheel of gedeeltelijk beschermd kunnen zijn door intellectuele-eigendomsrechten. Om die reden dient de bekendmakingsplicht niet van toepassing te zijn op alle direct of indirect in het nationale voorschrift vermelde documenten.
- (27)
Een geleidelijke aanpak komt tegemoet aan de bijzondere behoeften van de beoogde interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie, dat wordt gekenmerkt door oude nationale infrastructuren en verouderde voertuigen die grote investeringen voor aanpassing of vernieuwing vergen, en bijzondere aandacht moet uitgaan naar het behoud van de concurrentiepositie van het spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen.
- (28)
Gezien de omvang en de complexiteit van het spoorwegsysteem van de Unie is het om praktische redenen noodzakelijk gebleken het in de volgende subsystemen onder te verdelen: infrastructuur, baanuitrusting voor besturing en seingeving, boorduitrusting voor besturing en seingeving, energie, rollend materiaal, exploitatie en verkeersleiding, onderhoud en telematicatoepassingen voor passagiers- en goederenvervoersdiensten. Voor elk van deze subsystemen moeten essentiële eisen worden gedefinieerd en technische specificaties worden bepaald, met name ten aanzien van onderdelen en interfaces, om aan de essentiële eisen te voldoen. Een bepaald systeem wordt onderverdeeld in onroerende en roerende elementen die enerzijds het netwerk, dat bestaat uit de lijnen, stations, eindstations en alle soorten onroerende uitrusting die noodzakelijk zijn om het veilige en continue functioneren van het systeem te waarborgen, omvatten, en anderzijds alle voertuigen die op dit netwerk rijden. In de zin van onderhavige richtlijn is een voertuig derhalve samengesteld uit een subsysteem (‘rollend materieel’) en in voorkomend geval andere subsystemen (met name de boordsystemen voor besturing en seingeving). Hoewel het systeem in meerdere onderdelen is opgesplitst, dient het Bureau een algemeen beeld van het systeem te behouden teneinde de interoperabiliteit en de veiligheid daarvan te bevorderen.
- (29)
Toegankelijkheid is één van de algemene principes uit het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Unie partij is en op grond waarvan de staten die partij zijn bij dat verdrag passende maatregelen dienen te nemen om personen met een handicap op voet van gelijkheid te behandelen met anderen, onder meer door minimumnormen en richtsnoeren inzake toegankelijkheid te ontwikkelen, te promoten en erop toe te zien op dat deze worden toegepast. Toegankelijkheid voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit is derhalve een essentiële eis voor de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie.
- (30)
Niemand mag direct of indirect worden gediscrimineerd op grond van een handicap. Om ervoor te zorgen dat alle burgers van de Unie gebruik kunnen maken van de voordelen van één Europese spoorwegruimte, moeten de lidstaten helpen zorgen voor een voor iedereen toegankelijk spoorwegsysteem.
- (31)
De toepassing van de bepalingen betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie mag niet leiden tot ongerechtvaardigde kosten noch tot verminderde interoperabiliteit van de bestaande spoorwegnetwerken.
- (32)
De technische specificaties inzake interoperabiliteit hebben ook gevolgen voor het gebruik van het spoor door de gebruikers, dus moet met de gebruikers, in voorkomend geval inclusief organisaties van personen met een handicap, overlegd worden over de aspecten die hen aangaan.
- (33)
Het moet voor iedere betrokken lidstaat mogelijk zijn bepaalde TSI's in een beperkt aantal degelijk gemotiveerde gevallen niet toe te passen. Deze gevallen en de procedures die moeten worden gevolgd wanneer een bepaalde TSI niet wordt toegepast, moeten duidelijk worden gedefinieerd.
- (34)
De opstelling en toepassing van de TSI's op het spoorwegsysteem van de Unie mag geen hinderpaal vormen voor technologische innovatie, die de verbetering van de economische prestaties moet bevorderen.
- (35)
Teneinde te voldoen aan de toepasselijke bepalingen inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de spoorwegsector en met name aan het bepaalde in Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), moeten de aanbestedende diensten de technische specificaties vermelden in de algemene stukken of in het bestek voor elke opdracht. Er moeten daartoe voorschriften worden ontwikkeld waarnaar voor deze technische specificaties kan worden verwezen.
- (36)
Het bestaan van een internationaal normalisatiesysteem dat in staat is normen te produceren die door de internationale handelspartners daadwerkelijk worden toegepast en die aan de eisen van het EU-beleid voldoen, zou in het belang van de Unie zijn. Derhalve dienen de Europese normalisatieorganisaties hun samenwerking met de internationale normalisatieorganisaties voort te zetten.
- (37)
Een aanbestedende dienst, die opdracht geeft voor het ontwerp en/of de bouw of de vernieuwing of verbetering van een subsysteem, kan een spoorwegonderneming zijn, een infrastructuurbeheerder, een met het onderhoud belaste entiteit, een houder of een concessionaris die belast is met de indienststelling van een project. De aanbestedende diensten stellen de specificaties op die nodig zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of andere normen. Door deze specificaties mag de naleving van de op EU-niveau geharmoniseerde essentiële eisen waaraan het spoorwegsysteem moet voldoen, niet in het gedrang komen.
- (38)
De procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de onderdelen moeten gebaseerd zijn op de modules voor de procedure voor de beoordeling van de conformiteit, de geschiktheid voor gebruik en de EG-keuring die moeten worden toegepast in het kader van de op grond van deze richtlijn vastgestelde technische specificaties inzake interoperabiliteit. Met het oog op de ontwikkeling van de betrokken industrieën moeten voor zover mogelijk procedures worden ontwikkeld waarbij een kwaliteitsborgingssysteem wordt toegepast.
- (39)
De conformiteitseisen voor onderdelen zijn hoofdzakelijk afgestemd op het gebruiksgebied ervan, teneinde de interoperabiliteit van het systeem te waarborgen en niet alleen het vrije verkeer ervan op de Uniemarkt. Van de onderdelen die het meest kritiek zijn voor de veiligheid, de beschikbaarheid of het doelmatig functioneren van het systeem moet de geschiktheid voor gebruik worden beoordeeld. Bijgevolg is het niet noodzakelijk dat de fabrikant de CE-markering op de onder deze richtlijn vallende onderdelen aanbrengt. Op basis van de beoordeling van de conformiteit en/of de geschiktheid voor gebruik, dient de conformiteitsverklaring van de fabrikant te volstaan.
- (40)
Fabrikanten zijn niettemin verplicht om op bepaalde onderdelen de CE-markering aan te brengen ten certificering van de conformiteit daarvan met ander op die onderdelen toepasselijk Unierecht.
- (41)
Wanneer een TSI van kracht wordt, is een aantal interoperabiliteitsonderdelen al in de handel gebracht. Er moet worden voorzien in een overgangsperiode, zodat deze interoperabiliteitsonderdelen in een subsysteem kunnen worden geïntegreerd, ook al voldoen ze niet strikt aan de desbetreffende TSI.
- (42)
De subsystemen die samen het spoorwegsysteem van de Unie vormen, dienen aan een keuringsprocedure onderworpen te zijn. Deze keuring moet de bevoegde instanties die toestemming geven voor de indienststelling of het in de handel brengen daarvan in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het resultaat in het ontwerpstadium, bij de bouw en bij de indienststelling beantwoordt aan de geldende wettelijke, technische en operationele bepalingen. Zij moet tevens de fabrikanten een gelijke behandeling waarborgen in alle lidstaten.
- (43)
Na de indienststelling of het in de handel brengen van een subsysteem moet erop worden toegezien dat dit subsysteem wordt geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop van toepassing zijn. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (8), zijn de infrastructuurbeheerder, de spoorwegonderneming en met het onderhoud belaste entiteit er, ieder voor hun eigen deel, voor verantwoordelijk dat hun subsystemen aan deze eisen voldoen.
- (44)
Indien bij de exploitatie blijkt dat een voertuig of voertuigtype niet aan een van de geldende essentiële eisen voldoet, moeten de betrokken spoorwegondernemingen de noodzakelijke corrigerende maatregelen nemen om het voertuig/de voertuigen met de eisen in overeenstemming te brengen. Indien de non-conformiteit een ernstig veiligheidsrisico vormt, moeten de nationale veiligheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op het rijden van het voertuig, bovendien de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen kunnen nemen, inclusief het onmiddellijk beperken of schorsen van de exploitatie in kwestie. Indien de corrigerende maatregelen ontoereikend zijn en het door de non-conformiteit veroorzaakte ernstige veiligheidsrisico blijft bestaan, moeten de nationale veiligheidsinstanties of het Bureau de vergunning kunnen intrekken of aanpassen. Onder een ernstig veiligheidsrisico moet in dit verband worden verstaan een ernstige niet-naleving van wettelijke verplichtingen of veiligheidseisen, die op zich of als onderdeel van opeenvolgende gebeurtenissen een ongeval of een ernstig ongeval kan veroorzaken. Het proces van intrekking moet worden ondersteund met een passende uitwisseling van informatie tussen het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties, met inbegrip van het gebruik van registers.
- (45)
De respectieve rollen en verantwoordelijkheden van alle betrokken actoren met betrekking tot de procedure voor het in de handel brengen en het gebruik van voertuigen en de indienststelling van vaste installaties, moeten worden verduidelijkt.
- (46)
Voor het afgeven van vergunningen moeten het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties samenwerken en hun bevoegdheden delen, naargelang het geval, en daarbij terdege rekening houden met de veiligheid. Daartoe moeten samenwerkingsovereenkomsten tussen het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties worden gesloten.
- (47)
Om ervoor te zorgen dat de uitrusting van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (‘ERTMS’) in overeenstemming is met de geldende specificatie en om te voorkomen dat de interoperabiliteit van ERTMS als gevolg van aanvullende eisen wordt ondermijnd, dient het Bureau als de ‘ERTMS systeemautoriteit’ op te treden. Daartoe dient het Bureau vóór de lancering of publicatie van aanbestedingen met betrekking tot ERTMS-baanuitrusting, verantwoordelijk te zijn voor het beoordelen van de beoogde technische oplossingen, teneinde te controleren of deze technische oplossingen overeenstemmen met de desbetreffende TSI's en derhalve volledig interoperabel zijn. Er moet worden voorkomen dat deze beoordeling door het Bureau enerzijds en de taken van de aangemelde instanties in de keuringsprocedure anderzijds elkaar overlappen; hiertoe dient de aanvrager derhalve het Bureau te melden of de door een aangemelde instantie uit te voeren keuringsprocedure reeds is aangevangen of dat er reeds een conformiteitscertificaat beschikbaar is. De aanvrager dient te kunnen kiezen of hij een dergelijke beoordeling van het Bureau voor elk individueel ERTMS-project apart aanvraagt, of voor een combinatie van dergelijke projecten, voor een lijn, een groep lijnen of een netwerk.
- (48)
De uitvoering van ERTMS-projecten waarvan het aanbestedings- of contractsluitingsproces reeds is afgerond, mag geen vertraging oplopen als gevolg van de inwerkingtreding van deze richtlijn.
- (49)
Om het in de handel brengen van voertuigen te vergemakkelijken en de administratieve lasten te verlichten moet het concept van een voertuigvergunning voor het in de handel brengen die in de hele Unie geldig is, worden geïntroduceerd. Met vergunningen voor het in de handel brengen kunnen overal op de Uniemarkt commerciële transacties met voertuigen worden verricht, maar het voertuig mag uitsluitend worden gebruikt binnen het gebruiksgebied waarvoor de vergunning wordt verleend. In dit verband moet bij iedere uitbreiding van het gebruiksgebied een geactualiseerde vergunning voor het voertuig worden afgegeven. Ook voor voertuigen die reeds krachtens eerdere richtlijnen zijn toegelaten, moet een vergunning voor het in de handel brengen worden verleend indien het voornemen bestaat deze te gebruiken op netwerken waarvoor hun vergunning niet geldt.
- (50)
Wanneer het gebruiksgebied is beperkt tot een of meer netwerken binnen één lidstaat, moeten de aanvrager kunnen kiezen of hij de aanvraag voor de voertuigvergunning, via het éénloketsysteem als bedoeld in Verordening (EU) 2016/796, indient bij de nationale veiligheidsinstantie van die lidstaat of bij het Bureau. Aanvragers dienen tot aan afronding of beëindiging van de aanvraag gebonden te zijn aan deze keuze.
- (51)
De aanvrager moet kunnen beschikken over een passende procedure om beroep te kunnen aantekenen tegen een beslissing of nalaten van het Bureau of van de nationale veiligheidsinstanties. Voorts moeten er heldere procedurele bepalingen en bepalingen inzake geschillenbeslechting worden vastgesteld voor het geval dat het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties het niet eens worden over beoordelingen in verband met de afgifte van vergunningen voor voertuigen.
- (52)
Specifieke maatregelen, met inbegrip van samenwerkingsovereenkomsten, moeten rekening houden met de specifieke geografische en historische omstandigheden van bepaalde lidstatennemen, en tegelijkertijd zorgen voor de goede werking van de interne markt.
- (53)
Wanneer de exploitatie beperkt is tot spoorwegnetwerken die om geografische of historische redenen specifieke deskundigheid vergen, en wanneer die spoorwegnetwerken geïsoleerd zijn van het spoorwegsysteem van de rest van de Unie, moet de aanvrager de noodzakelijke formaliteiten plaatselijk kunnen vervullen met de betreffende nationale veiligheidsinstanties. De samenwerkingsovereenkomsten die tussen het Bureau en de betreffende nationale veiligheidsinstanties moeten worden gesloten kunnen derhalve, om de administratieve lasten en kosten te beperken, een passende toewijzing van taken voorschrijven, zonder dat wordt geraakt aan de eindverantwoordelijkheid die het Bureau heeft voor het afgeven van de vergunning.
- (54)
De spoorwegnetwerken in de Baltische landen (Estland, Letland en Litouwen) hebben een spoorwijdte van 1 520 mm, hetgeen overeenstemt met die in omringende derde landen, maar afwijkt van die van het hoofdspoorwegnetwerk in de Unie. Deze Baltische netwerken hebben gemeenschappelijke technische en operationele eisen geërfd en zijn daardoor de facto interoperabel; een in een van de Baltische lidstaten afgegeven voertuigvergunning kan om die reden geldig zijn voor de rest van de Baltische netwerken. Met het oog op een efficiënte en evenredige toewijzing van middelen voor de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen van voertuigen of voor de afgifte van een typegoedkeuring voor voertuigen, en ter beperking van de financiële en administratieve lasten voor aanvragers in dergelijke gevallen, dienen de specifieke samenwerkingsovereenkomsten tussen het Bureau en de bevoegde nationale veiligheidsinstanties zo nodig te voorzien in de mogelijkheid om taken naar deze nationale veiligheidsinstanties over te hevelen.
- (55)
Lidstaten met een groot aandeel spoorvervoer van en naar derde landen die eenzelfde spoorwijdte hebben die verschillend is van die van het hoofdspoorwegnetwerk in de Unie, dienen voor goederenwagons en passagiersrijtuigen waarvan het gebruik wordt gedeeld met die derde landen, andere vergunningsprocedures voor voertuigen te kunnen handhaven.
- (56)
Met het oog op de traceerbaarheid en veiligheid moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op verzoek van de houder van het voertuig een Europees voertuignummer aan een voertuig toewijzen. Het voertuig dient vervolgens te worden geregistreerd in een voertuigregister. De voertuigregisters moeten door alle lidstaten en door een aantal marktpartijen in de Unie kunnen worden geraadpleegd. De voertuigregisters dienen samenhangend te zijn wat betreft het dataformaat. Daarom dienen voor deze registers gemeenschappelijke functionele en technische specificaties te worden opgesteld. Om de administratieve belasting en onnodige kosten te beperken moet de Commissie een specificatie vaststellen voor een Europees voertuigregister waarin nationale voertuigregisters worden opgenomen, teneinde een gemeenschappelijk instrument te creëren terwijl er tegelijkertijd bijkomende functies blijven bestaan die beantwoorden aan de specifieke behoeften van de lidstaten.
- (57)
Om de traceerbaarheid van voertuigen en hun historie te waarborgen, moeten de referenties van de voertuigvergunningen voor het in de handel brengen samen met de andere voertuiggegevens worden geregistreerd.
- (58)
Er moeten procedures worden vastgesteld om de compatibiliteit tussen de voertuigen en de route waarop ze gebruikt zullen worden te controleren tussen het moment waarop een vergunning is afgegeven om een voertuig in de handel te brengen en vóór het gebruik van een voertuig door een spoorwegonderneming in het gebruiksgebied dat gespecificeerd is in de voertuigvergunning voor het in de handel brengen.
- (59)
De aangemelde instanties die belast zijn met de procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen en met de keuringsprocedure voor de subsystemen, dienen, in het bijzonder bij afwezigheid van Europese specificaties, hun beslissingen zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen.
- (60)
Transparante accreditatie als voorzien bij Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (9) dat het noodzakelijke niveau van vertrouwen in conformiteitscertificaten waarborgt, zou door de nationale overheidsinstanties in de Unie gezien moeten worden als de beste manier om de technische bekwaamheid aan te tonen van de aangemelde instanties en, mutatis mutandis, van de aangewezen instanties om de overeenstemming met de nationale voorschriften te toetsen. De nationale autoriteiten moeten evenwel tot het oordeel kunnen komen dat zij over de passende middelen beschikken om deze evaluatie zelf uit te voeren. In dat geval dienen zij, om te waarborgen dat de door andere nationale autoriteiten uitgevoerde evaluaties voldoende geloofwaardig zijn, aan de Commissie en de andere lidstaten het nodige bewijsmateriaal te overleggen waaruit blijkt dat de geëvalueerde conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de toepasselijke regelgevingseisen voldoen.
- (61)
Deze richtlijn moet worden beperkt tot de vaststelling van de interoperabiliteitseisen voor interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen. Om de naleving van die eisen te faciliteren, moet het vermoeden van conformiteit worden gehanteerd voor interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen die voldoen aan geharmoniseerde normen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 worden vastgesteld met het doel voor die eisen gedetailleerde technische specificaties te formuleren.
- (62)
Maatregelen die op grond van deze richtlijn zijn genomen, moeten worden aangevuld met initiatieven voor financiële ondersteuning van innovatieve en interoperabele technologieën in de spoorwegsector van de Unie.
- (63)
Teneinde de niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de specifieke oogmerken van elke TSI. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
- (64)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend inzake: TSI's en de wijzigingen daarvan, met inbegrip van de wijzigingen die nodig zijn om tekortkomingen van TSI's te verhelpen; het model voor de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen en de begeleidende documenten; de in het dossier op te nemen informatie die bij het verzoek tot niet-toepassing van één of meer TSI's of delen daarvan moet worden gevoegd, het formaat en de indieningsmodaliteiten van dat dossier en, in voorkomend geval, het besluit tot niet-toepassing van TSI's; de classificering van de nationale voorschriften in verschillende groepen teneinde de compatibiliteitscontroles tussen vaste en mobiele uitrusting te vergemakkelijken; de details van de EG-keuringsprocedure en de keuringsprocedure in het geval van nationale voorschriften, en de modellen voor de EG-keuringsverklaring en de modellen voor documenten van het technisch dossier dat bij de keuringsverklaring moet worden gevoegd, alsmede de modellen voor keuringscertificaten; de praktische regelingen betreffende de voertuigvergunning, het model voor de verklaring van conformiteit met het type en, in voorkomend geval, ad-hocmodules voor de conformiteitsbeoordeling; de nationale voertuigregisters, het Europees voertuigregister en het register van vergunningen om voertuigtypen in de handel te brengen, en de gemeenschappelijke specificaties in verband met de inhoud, het gegevensformaat, de functionele en technische architectuur, de bedrijfsmodus en de regels voor de invoer en raadpleging van gegevens voor het infrastructuurregister. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).
- (65)
De TSI's moeten regelmatig worden herzien. Indien in de TSI's tekortkomingen worden ontdekt, moet het Bureau worden gevraagd een advies uit te brengen dat, onder bepaalde voorwaarden, kan worden gepubliceerd en door alle belanghebbenden (waaronder de sector en aangemelde instanties) kan worden toegepast als een aanvaardbare manier om in afwachting van de herziening daarvan aan de betrokken TSI's te voldoen.
- (66)
Uitvoeringshandelingen tot vaststelling van nieuwe TSI's of tot wijziging van bestaande TSI's, dienen een afspiegeling te vormen van de door de Commissie middels gedelegeerde handelingen vastgelegde specifieke doelstellingen.
- (67)
Bepaalde organisatorische maatregelen zijn nodig om het Bureau voor te bereiden op zijn grotere rol in het kader van deze richtlijn. Bijgevolg moet in een passende overgangsperiode worden voorzien. Gedurende die periode moet de Commissie de vorderingen evalueren die het Bureau heeft gemaakt bij de voorbereiding op zijn grotere rol. Daarna moet de Commissie regelmatig verslag uitbrengen over de vorderingen bij de uitvoering van deze richtlijn. Met name moet in het verslag een evaluatie worden gemaakt van de procedure inzake vergunningen voor voertuigen, de gevallen waarin de TSI's niet worden toegepast en het gebruik van registers. Voorts moet de Commissie verslag uitbrengen over de maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de identificatie en traceerbaarheid van veiligheidskritieke onderdelen.
- (68)
De lidstaten, de nationale veiligheidsinstanties en de belanghebbenden moeten voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de uitvoering van deze richtlijn.
- (69)
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem binnen de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
- (70)
Alleen de bepalingen van deze richtlijn die inhoudelijk zijn gewijzigd ten opzichte van Richtlijn 2008/57/EG, moeten worden omgezet in het interne recht. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit Richtlijn 2008/57/EG.
- (71)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage V, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de daarin genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.
PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.
Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 [(nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 december 2015 (PB C 57 van 12.2.2016, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 28 april 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (zie bladzijde 1 van ditPublicatieblad).
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (zie bladzijde 102 van dit Publicatieblad).
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).