Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging
Artikel 5
Geldend
Geldend van 01-04-2023 tot 01-04-2038
- Bronpublicatie:
24-06-2020, Stb. 2020, 223 (uitgifte: 02-07-2020, kamerstukken: 35263)
- Inwerkingtreding
01-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2023, Stb. 2023, 70 (uitgifte: 09-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Sociale zekerheid algemeen / Rechtsbijstand
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Met het oog op het bevorderen van eenvoudige, snelle, effectieve en de-escalerende geschilbeslechting, kan het bestuur van een rechtbank bij wijze van een bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aangewezen experiment, gedurende een periode van ten hoogste drie jaar een enkelvoudige en een meervoudige kamer vormen, die wordt bezet door één, onderscheidenlijk drie rechterlijk ambtenaren met rechtspraak belast en een persoon, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als toegevoegd deskundig lid. Op dezelfde wijze kan het bestuur van een gerechtshof een deskundig lid toevoegen aan een meervoudige kamer. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de rechterlijk ambtenaar onderscheidenlijk de rechterlijk ambtenaren de doorslag. Artikel 1, vijfde tot en met achtste lid, en de artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing. Bij de algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld over de benoeming en vergoeding van de kosten van deze toegevoegd deskundige leden.
2.
In een zaak waarop de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid van toepassing is, kan de rechter de zaak ambtshalve en op verzoek verwijzen naar een kamer waaraan een deskundig lid is toegevoegd.
3.
De toegevoegd deskundige leden worden benoemd door het bestuur van een gerecht en leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen, de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de bijlage bij de Wet op de rechterlijke organisatie.
4.
Op het toegevoegd deskundige lid zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:
- a.
de artikelen 7, derde lid, 12 tot en met 13g en 48a, tweede, vijfde en zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
- b.
de artikelen 44, eerste, vierde tot en met achtste en tiende lid, en 44a, eerste tot en met achtste en tiende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat
- i.
het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit,
- ii.
dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en zevende lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en
- iii.
de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, zesde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren uitoefent.