Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
8.1 Algemeen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2017
- Bronpublicatie:
21-06-2017, Stcrt. 2017, 36329 (uitgifte: 30-06-2017, regelingnummer: WBV2017/5)
- Inwerkingtreding
01-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-06-2017, Stcrt. 2017, 36329 (uitgifte: 30-06-2017, regelingnummer: WBV2017/5)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
In deze paragraaf is opgenomen welke bescheiden de IND beschouwt als bewijsmiddelen van de voorwaarden voor erkenning als referent en de algemene toelatingsvoorwaarden. In ieder materiehoofdstuk (B2 tot en met B12) is opgenomen welke bescheiden door de IND zijn aangemerkt als bewijsmiddelen van de verblijfsdoelspecifieke toelatingsvoorwaarden. Het is niet (in alle gevallen) uitgesloten dat ook met andere bescheiden kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan, mits van deze bescheiden dezelfde bewijskracht uitgaat.
Dat de bewijsmiddelen in de beleidsregels zijn opgenomen, betekent niet in alle gevallen dat de (erkende) referent of de vreemdeling deze over moet leggen bij de aanvraag (zie paragrafen 8.2.1 en 8.3.1). De IND maakt aan de hand van de aanvraagformulieren kenbaar welke bescheiden de aanvrager over moet leggen bij de aanvraag.
Uit de genoemde bewijsmiddelen moet volgen dat aan de voorwaarden wordt voldaan.
8.1.1. Gelegaliseerde bescheiden
De IND baseert zich voor de legalisatie van buitenlandse bescheiden op de Circulaire inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen (verder de Circulaire).
De IND accepteert buitenlandse bescheiden in de regel alleen als deze zijn gelegaliseerd. Voor uitzonderingen op deze regel baseert de IND zich op de uitzonderingen zoals deze zijn genoemd in de Circulaire. Bij twijfel aan de inhoud laat de IND de bescheiden verifiëren.
8.1.2. Gebruik van gegevens uit aangewezen administraties als bedoeld in artikel 2d Vw
Als de IND het voornemen heeft de aanvraag tot erkenning als referent of de aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van gegevens van de in bijlage 20 en 21 VV genoemde administraties (de aangewezen administraties) af te wijzen en deze gegevens wijken af van door de referent of vreemdeling verstrekte gegevens, dan:
- •
stelt de IND de referent of vreemdeling schriftelijk in kennis van dit voornemen onder vermelding van de gegevens en de administratie(s) waaruit deze gegevens afkomstig zijn; en
- •
biedt de IND tegelijkertijd op grond van artikel 4:7 Awb een termijn van twee weken aan de vreemdeling of referent om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.
De IND neemt een besluit op de aanvraag op basis van de gegevens uit een aangewezen administratie als bedoeld in artikel 2d Vw als:
- •
de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen; of
- •
de referent of vreemdeling na ommekomst van twee weken nadat hij daartoe in de gelegenheid is gesteld geen bewijsstukken over heeft gelegd op grond waarvan de IND kan aannemen dat de gegevens uit de aangewezen administratie onjuist zijn.
Opvragen van gegevens en bescheiden
Op grond van artikel 24a, derde lid, Vw vraagt de IND bij de vreemdeling of de (erkende) referent gegevens en bescheiden op als:
- •
een aangewezen administratie (tijdelijk) is vervuild of om andere redenen onbruikbaar is;
- •
gerede twijfel bestaat over de juistheid of de volledigheid van de uit de aangewezen administratie verkregen gegevens;
- •
aanlevering van relevante wijzigingen in de aangewezen administratie aan de IND onvoldoende snel is om inzage in de actuele situatie te hebben; of
- •
de erkende referent de eigen verklaring niet wil of kan afleggen.