Einde inhoudsopgave
Toeslagenwet
Artikel 15 [Betaling toeslag]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
04-10-2012, Stb. 2012, 463 (uitgifte: 12-10-2012, kamerstukken: 31929)
06-06-2011, Stb. 2011, 288 (uitgifte: 21-06-2011, kamerstukken: 32131)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2012, Stb. 2012, 482 (uitgifte: 19-10-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
06-02-2012, Stb. 2012, 45 (uitgifte: 10-02-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen betaalt de toeslag waarop op grond van deze wet recht bestaat.
2.
De bepalingen die gelden voor de loondervingsuitkering ter zake van het verschuldigd zijn van premie, van de heffing en invordering van premie, zoals deze zijn opgenomen in de Wet financiering sociale verzekeringen, zijn op de toeslag die op de loondervingsuitkering wordt verleend, van overeenkomstige toepassing.
3.
De betaling van de toeslag geschiedt, voor zoveel mogelijk, in dezelfde termijnen als die waarin de betaling van de loondervingsuitkering geschiedt.
4.
Zoveel mogelijk wordt de toeslag betaald samen met de loondervingsuitkering in één bedrag dan wel wordt de toeslag betaald aan de werkgever met toepassing van artikel 10, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 11, derde lid, van de Ziektewet of artikel 11, tweede lid, van de Werkloosheidswet.
5.
Onverminderd het eerste tot en met vierde lid vindt betaling plaats:
- a.
binnen zes weken na indiening van de aanvraag indien artikel 11, derde lid, van toepassing is;
- b.
bij de eerstvolgende betaling van de toeslag nadat wijziging van het minimumloon heeft plaatsgevonden of tegelijk met de eerstvolgende gewijzigde loondervingsuitkering indien artikel 11, vijfde lid, van toepassing is;
- c.
tegelijk met de betaling van de vakantie-uitkering op de loondervingsuitkering indien artikel 11, zesde lid, van toepassing is.
6.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van de toeslag op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft, dat:
- a.
het recht op toeslag niet of niet meer bestaat;
- b.
recht op een lagere toeslag bestaat, of
- c.
degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot dan wel de persoon aan wie of de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, een verplichting als bedoeld in artikel 12, 12a of 13 niet is nagekomen.