Einde inhoudsopgave
Regeling diergeneesmiddelen 2022
Artikel 4.14 Wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen voor diergeneesmiddel
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
14-11-2023, Stcrt. 2023, 31473 (uitgifte: 20-11-2023, regelingnummer: WJZ/ 38113299)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2023, Stcrt. 2023, 31473 (uitgifte: 20-11-2023, regelingnummer: WJZ/ 38113299)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
1.
Voor de behandeling van een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen waarvoor geen beoordeling vereist is als bedoeld in artikel 61, derde lid, van verordening (EU) nr. 2019/6 is de houder van de vergunning een retributie verschuldigd van € 366,00.
2.
Indien het een vergunning voor het in de handel brengen betreft die is verstrekt overeenkomstig de procedure van de artikelen 49 of 52 van verordening (EU) nr. 2019/6 bedraagt de retributie, in afwijking van het eerste lid:
- a.
€ 1.709,00, indien Nederland referentielidstaat is;
- b.
€ 488,00, indien Nederland geen referentielidstaat is.
3.
Voor de behandeling van een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen die moet worden beoordeeld als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/6, is de houder van de vergunning een retributie verschuldigd van:
- a.
€ 7.052,00, indien het een nationale vergunning betreft als bedoeld in artikel 47 van verordening (EU) nr. 2019/6 voor een ander diergeneesmiddel dan een homeopathisch diergeneesmiddel, een gedecentraliseerde vergunning als bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) nr. 2019/6 of een wederzijds erkende nationale vergunning als bedoeld in artikel 52 van verordening (EU) nr. 2019/6, waarbij Nederland als referentielidstaat optreedt; en
- b.
€ 4.701,00, indien het een gedecentraliseerde vergunning betreft als bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) nr. 2019/6 of een wederzijds erkende nationale vergunning als bedoeld in artikel 52 van verordening (EU) nr. 2019/6, waarbij Nederland niet als referentielidstaat optreedt.
- c.
€ 977,00, indien het een nationale vergunning betreft als bedoeld in artikel 47 van verordening (EU) nr. 2019/6 voor een homeopathisch diergeneesmiddel.
4.
In afwijking van het derde lid, onderdelen a en b, bedraagt de retributie:
- a.
€ 2.132,00, indien de behandeling van de wijziging een beperkte beoordeling vereist;
- b.
€ 366,00, indien de behandeling van de wijziging naar het oordeel van de minister slechts een administratieve beoordeling vereist;
- c.
€ 488,00, indien de behandeling van de wijziging naar het oordeel van de minister slechts een administratieve beoordeling vereist en het een vergunning voor het in de handel brengen betreft die is verstrekt overeenkomstig de procedure van de artikelen 49 of 52 van verordening (EU) nr. 2019/6.
5.
Voor de behandeling van een wijziging van een vergunning voor het in de handel brengen die moet worden beoordeeld als bedoeld in artikel 62, eerste lid, van verordening (EU) nr. 2019/6 en waarvoor de termijn voor het opstellen van het beoordelingsrapport of advies overeenkomstig artikel 66, derde lid, van verordening (EU) nr. 2019/6 is verlengd tot 90 dagen is de houder van de vergunning, in afwijking van het derde en vierde lid, een retributie verschuldigd waarvan de hoogte gelijk is aan het bedrag dat in de paragrafen 2 of 3 is vastgesteld voor de aanvraag voor de vergunning voor het in de handel brengen van het desbetreffende type vergunning.
6.
Indien een wijziging als bedoeld in het vijfde lid wordt behandeld volgens de werkverdelingsprocedure, bedoeld in artikel 65 van verordening (EU) nr. 2019/6, is een retributie verschuldigd waarvan de hoogte gelijk is aan het bedrag dat in het vijfde lid is vastgesteld.
7.
In afwijking van het zesde lid, is bij een werkverdelingsprocedure waarin uitsluitend nationale vergunningen voor het in de handel brengen zijn betrokken en de minister beoordelende autoriteit is, een retributie verschuldigd waarvan de hoogte gelijk is aan het desbetreffende bedrag, genoemd in de artikelen 4.3, tweede lid, onderdeel a, 4.3, derde lid, onderdeel a, 4.4, derde lid, onderdeel a, 4.4, vierde lid, onderdeel a, 4.9, tweede lid, onderdeel a, 4.9, derde lid, onderdeel a, 4.10, derde lid, onderdeel a, of 4.10, vierde lid, onderdeel a.
8.
In afwijking van het zesde lid is, indien de minister in een werkverdelingsprocedure geen beoordelende autoriteit is en waarbij vergunningen voor het in de handel brengen zijn betrokken die via de decentrale of wederzijdse erkenningsprocedure, of de nationale procedure zijn verleend, een retributie verschuldigd waarvan de hoogte gelijk is aan het bedrag dat is vastgesteld voor aanvragen voor vergunningen die volgens de decentrale of de wederzijdse erkenningsprocedure worden verleend, waarbij Nederland geen referentielidstaat is.
9.
Indien de minister beoordelende autoriteit is en de werkverdelingsprocedure betrekking heeft op meerdere Nederlandse vergunningen voor het in de handel brengen, is, in afwijking van het zesde lid, voor alle wijzigingen een gelijke retributie verschuldigd, waarvan de hoogte gelijk is aan het hoogste bedrag dat van toepassing is.