Einde inhoudsopgave
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.43 [Aangifte vertrek uit Nederland]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
14-07-2021, Stb. 2021, 396 (uitgifte: 26-08-2021, kamerstukken: 35648)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2021, Stb. 2021, 483 (uitgifte: 20-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Privacy / Algemeen
Burgerzaken / Basisregistratie personen
1.
De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.
2.
De ingezetene doet in die aangifte mededeling van de gegevens over zijn vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland.
3.
Ter uitvoering van het eerste lid verschijnt de ingezetene in persoon bij het college, indien:
- a.
niet alle ingezetenen met hetzelfde woonadres die echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel dan wel bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad zijn van de persoon die aangifte van vertrek doet, de verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervullen, of;
- b.
niet voor alle ingezetenen met hetzelfde woonadres die echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel dan wel bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad zijn van de persoon die aangifte van vertrek doet, de verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt vervuld.
4.
Een minderjarige verschijnt in persoon, tenzij alle ingezetenen, bedoeld in het derde lid, met hetzelfde woonadres als de minderjarige de verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervullen of deze verplichting voor hen wordt vervuld.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent bijzondere gevallen waarin het eerste of vierde lid niet van toepassing is.