Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen
Artikel 24 Slepen en assisteren
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1992
- Bronpublicatie:
11-12-1991, Stb. 1992, 3 (uitgifte: 16-01-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-02-1992, Stb. 1992, 84 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Een sleepboot of een werktuiglijk voortbewogen schip dat één of meer schepen sleept of assisteert moet, behalve de zijdelichten en het heklicht, onder of boven het in artikel 23, eerste lid, onder a, bedoelde toplicht een tweede licht voeren van gelijke inrichting en sterkte als dit toplicht.
2.
Wanneer twee of meer sleepboten gezamenlijk één of meer schepen slepen of assisteren moet ieder, onder of boven de in het eerste lid genoemde lichten, een derde wit licht voeren van gelijke inrichting en sterkte.
3.
De in het eerste en tweede lid bedoelde lichten moeten in verticale lijn staan en wel zodanig dat het onderste gevoerd wordt op een hoogte van ten minste 4 meter op een schip met een lengte van minder dan 40 meter, en op een hoogte van ten minste 6 meter op een schip met een lengte van 40 meter en meer.
4.
Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is eveneens van toepassing op zeeschepen.
5.
Op een binnenschip dat sleept, moet het heklicht worden vervangen door een geel licht van gelijke inrichting en sterkte.
6.
Een zeeschip dat wordt gesleept, moet behalve de zijdelichten en het heklicht ook het toplicht of de toplichten voeren en bovendien de lichten of de dagmerken voorgeschreven in artikel 27, eerste lid.
7.
Een binnenschip dat wordt gesleept, moet bij nacht één rondom zichtbaar wit helder licht voeren op een hoogte van ten minste 6 meter. Bij een scheepslengte van meer dan 110 meter moeten twee dergelijke lichten worden gevoerd, één voorop en één achterop, op gelijke hoogte; het laatste binnenschip van een sleep moet daarbij het heklicht voeren.
Bij dag voert een binnenschip dat wordt gesleept een gele bal op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat deze van alle zijden zichtbaar is.
8.
Een niet of weinig opvallend, zich gedeeltelijk onder water bevindend schip of voorwerp dat wordt gesleept, moet voeren, daar waar dat het best kan worden gezien:
- a.
een rondom zichtbaar wit gewoon licht aan of nabij het voorste uiteinde en een zelfde licht aan of nabij het achterste uiteinde van de sleep;
- b.
een ruitvormig dagmerk aan of nabij het achterste uiteinde van de sleep.
9.
Een schip dat wordt geassisteerd, moet de lichten voeren van een werktuiglijk voortbewogen schip van zijn soort en lengte.
10.
Voor het lager voeren van de in dit artikel bedoelde lichten, is artikel 23, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.