Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/40/EG betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad
Artikel 6 Inbouw achteraf en navulling
Geldend
Geldend vanaf 04-07-2006
- Bronpublicatie:
17-05-2006, PbEU 2006, L 161 (uitgifte: 14-06-2006, regelingnummer: 2006/40/EG)
- Inwerkingtreding
04-07-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-05-2006, PbEU 2006, L 161 (uitgifte: 14-06-2006, regelingnummer: 2006/40/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
1.
Met ingang van 1 januari 2011 mogen klimaatregelingssystemen die ontworpen zijn om gefluoreerde broeikasgassen te bevatten met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, niet meer achteraf worden ingebouwd in voertuigen waarvoor vanaf die datum een typegoedkeuring wordt verleend. Met ingang van 1 januari 2017 mag deze klimaatregelingsapparatuur in geen enkel voertuig meer achteraf worden ingebouwd.
2.
Klimaatregelingssystemen die zijn ingebouwd in voertuigen waarvoor op of na 1 januari 2011 typegoedkeuring is verleend, mogen niet worden gevuld met gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150. Met ingang van 1 januari 2017 mogen klimaatregelingssystemen in geen enkel voertuig gevuld worden met gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150, met uitzondering van de navulling van klimaatregelingssystemen die dergelijke gassen bevatten en die vóór die datum in voertuigen zijn ingebouwd.
3.
Klimaatregelingssystemen waaruit een abnormale hoeveelheid koelvloeistof is gelekt, worden door verstrekkers van diensten voor service of herstelling van die systemen niet met gefluoreerde broeikasgassen gevuld voordat de noodzakelijke herstelling is voltooid.