Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen ondertekend te Schengen op 19 juni 1990, waartoe de Italiaanse Republiek bij de op 27 november 1990 te Parijs ondertekende Overeenkomst is toegetreden
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1994
- Bronpublicatie:
25-06-1991, Trb. 1992, 49 (uitgifte: 27-03-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-02-1994, Trb. 1994, 45 (uitgifte: 01-01-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
1.
Voor het Koninkrijk Spanje zijn de ambtenaren als bedoeld in artikel 41, lid 7, van de Overeenkomst van 1990: de ambtenaren van de ‘Cuerpo Nacional de Policía’ en van de ‘Cuerpo de la Guardia Civil’ in de uitoefening van hun taak van gerechtelijke politie, alsmede, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij passende bilaterale akkoorden als bedoeld in artikel 41, lid 10, van de Overeenkomst van 1990, voor wat betreft hun bevoegdheden aangaande de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, de sluikhandel in wapens en explosieven en het illegale vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen, de onder de douane-administratie ressorterende ambtenaren.
2.
De Regering van de Franse Republiek en de Regering van het Koninkrijk Spanje leggen bij ondertekening van deze Overeenkomst een verklaring af waarin zij aan de hand van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4 van artikel 41 van de Overeenkomst van 1990 aangeven hoe aan de uitoefening van het achtervolgingsrecht op hun grondgebied toepassing dient te worden gegeven.
3.
De Regering van het Koninkrijk Spanje legt bij ondertekening van deze Overeenkomst tegenover de Regering van de Portugese Republiek een verklaring af waarin zij aan de hand van het bepaalde in de leden 2, 3 en 4 van artikel 41 van de Overeenkomst van 1990 aangeeft hoe aan de uitoefening van het achtervolgingsrecht op haar grondgebied toepassing dient te worden gegeven.