Wet op het bevolkingsonderzoek
Artikel 3
Geldend vanaf 01-07-1996
- Bronpublicatie:
29-10-1992, Stb. 1992, 611 (uitgifte: 01-12-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 21264 Overheid.nl: 21264)
- Inwerkingtreding
01-07-1996
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-06-1996, Stb. 1996, 335 (uitgifte: 01-01-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het is verboden een bevolkingsonderzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of dat krachtens artikel 2, tweede lid, is aangewezen, te verrichten zonder vergunning van Onze Minister.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de te onderzoeken personen tegen de risico's van bevolkingsonderzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dan wel bevolkingsonderzoek dat krachtens artikel 2, tweede lid, is aangewezen. Deze regels kunnen verschillen voor de onderscheidene categorieën van bevolkingsonderzoek.
3.
Met betrekking tot bevolkingsonderzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dan wel bevolkingsonderzoek dat krachtens artikel 2, tweede lid, is aangewezen, en dat tevens wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de geneeskunst is, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop toestemming wordt gegeven en betrokkenen worden ingelicht over het doel, de aard en de gevolgen van het onderzoek en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van te onderzoeken personen.
4.
Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend en aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden; een en ander ter bescherming van de te onderzoeken personen tegen de risico's of ter verzekering van een voldoende nut van het desbetreffende bevolkingsonderzoek, en uitsluitend voor zover noodzakelijk in verband met de aard van het bevolkingsonderzoek waarvoor de vergunning wordt verleend.
5.
Bij een aanwijzing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, kan Onze Minister regels stellen als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid; die regels vervallen, behoudens eerdere intrekking, twaalf maanden na hun inwerkingtreding.