Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de winstbelasting 1940 [Sint Maarten]
Artikel 14 [Fiscale eenheid]
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Deze landsverordening verkrijgt de status van landsverordening van Sint Maarten. Voorheen landsverordening van de Nederlandse Antillen. De tekst van dit artikel, zoals deze luidde op 01-01-2010 is overgenomen uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
20-12-2010, Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, 30 (uitgifte: 20-12-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-2010, Stb. 2010, 387 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt krachtens art. 131 van de Staatregeling tegelijk in werking met art. I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen (07-09-2010, Stb. 333).
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Sint Maarten
1.
Zolang alle aandelen van een, naar de omstandigheden beoordeeld, in Sint Maarten gevestigde dochtermaatschappij in het bezit zijn van een, naar de omstandigheden beoordeeld, in Sint Maarten gevestigde moedermaatschappij, wordt, op verzoek van beide belastingplichtigen en ten vroegste met ingang van het jaar waarin het verzoek is ingediend, de belasting geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan. Onverminderd het bepaalde in de vorige volzin wordt met betrekking tot het jaar 2001 de belasting geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan indien het verzoek daartoe door beide belastingplichtigen wordt ingediend binnen drie maanden na afloop van het boekjaar dat in het jaar 2001 aanvangt
2.
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts ingewilligd indien de tijdvakken waarover de belasting wordt geheven voor beide belastingplichtigen samenvallen en voorts indien de door de Minister van Financiën nader te stellen voorwaarden zijn vervuld.
3.
Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval voor het bepalen van de winst niet bij beide belastingplichtigen dezelfde bepalingen van toepassing zijn, tenzij de Minister van Financiën anders bepaalt
4.
De in het tweede lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de belasting met het oog op de omstandigheid dat de in het eerste lid bedoelde lichamen uitsluitend voor de toepassing van deze landsverordening een eenheid vormen en in geval deze eenheid beëindigd wordt, worden onder die voorwaarden mede begrepen voorwaarden die betrekking kunnen hebben op het bepalen van de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, de verrekening van verliezen en de vervreemding van de in het eerste lid bedoelde aandelen.
5.
Indien ingevolge het eerste lid de belasting van een dochtermaatschappij wordt geheven alsof deze is opgegaan in de moedermaatschappij komen renten - kosten en valutaresultaten daaronder begrepen - ter zake van geldleningen welke rechtens dan wel in feite direct of indirect zijn verschuldigd aan een tot hetzelfde concern behorend lichaam en welke verband houden met de verwerving van aandelen in die dochtermaatschappij slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van de maatschappij die de geldlening heeft opgenomen zou hebben belopen zonder toepassing van het eerste lid en zonder rekening te houden met de hiervoor bedoelde renten.
6.
De Minister van Financiën kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepalen van het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, dat de winst zou hebben belopen.
7.
Voor zover in een jaar renten ingevolge het vijfde lid niet in aftrek zijn gekomen, worden deze aangemerkt als renten die verband houden met de verwerving van aandelen in de desbetreffende dochtermaatschappij van het volgende jaar.
8.
Het bepaalde in het vijfde lid vindt met betrekking tot geldleningen die verband houden met de verwerving van aandelen geen toepassing:
- a.
voor zover blijkt dat het lichaam waaraan de geldlening is verschuldigd, of een ander tot het concern behorend lichaam, met het oog op de verwerving van de aandelen vermogen uit hoofde van geldlening heeft aangetrokken van een niet tot het concern behorend lichaam;
- b.
indien de moedermaatschappij aantoont dat het uiteindelijke belang in de dochtermaatschappij in belangrijke mate is gewijzigd; of
- c.
indien de moedermaatschappij aantoont dat aan de geldlening en de daarmee verband houdende rechtshandeling niet het ontgaan van Sint Maartense belasting ten grondslag ligt.