Einde inhoudsopgave
Regeling spoorwegpersoneel 2011
Bijlage 3 Medische eisen veiligheidsfuncties van treindienstleider met minimale bevoegdheid
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2019
- Bronpublicatie:
20-03-2019, Stcrt. 2019, 15483 (uitgifte: 22-03-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/51312)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2019, Stcrt. 2019, 15483 (uitgifte: 22-03-2019, regelingnummer: IENW/BSK-2019/51312)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
behorende bij artikel 2, derde lid, van de Regeling spoorwegpersoneel 2011
1. Algemeen
Treindienstleiders mogen niet lijden aan een medische aandoening en geen medicatie, drugs of stoffen tot zich nemen die zouden kunnen leiden tot:
- —
vermindering van het cognitief functioneren
- —
verlies van waarnemingsvermogen
2. Oogheelkunde
2.1. Algemene opmerkingen
- —
Vrij van progressieve afwijkingen
- —
Gezonde oogleden/traanwegen
- —
Geen dubbelbeelden
- —
Geen afakie
2.2. Visusafwijkingen en gezichtsveld
- —
(Gecorrigeerd) beide ogen tenminste : 0,8
- —
(Gecorrigeerd) minste oog tenminste : 0,2
- —
Tenminste 80°T & 60°N.
2.3. Bril/correctie
- —
Geen beperkingen
2.4. Kleuren zien
(test volgens Ishihara):
- —
16/16–11/16 (0 t/m 5 fouten): geschikt
- —
10/16–4/16 (6 t/m 12 fouten): nader oordeel
- —
3/16–0/16 (> 12 fouten): ongeschikt
Indien een veiligheidsfunctie alleen buiten lichtseingebied wordt uitgeoefend, dan hoeft niet aan bovenstaande eis te worden voldaan. Echter om andere redenen dan veiligheid kan het gewenst zijn dat de treindienstleider toch goed kleuronderscheidingsvermogen bezit (in verband met kleursignalering op de monitor). In dat geval moet wel voldaan worden aan de bovenstaande normen.
2.5. Adaptatie
- —
Ongestoord.
2.6. Nader oordeel aangewezen gespecialiseerde keuringsarts
- —
Kleuren zien
- —
Afwijkingen gezichtsvelden
- —
Intra-oculaire lenzen
- —
Gestoorde adaptatie
- —
Oogoperatie in anamnese
3. Audiologie
De aangegeven waarden mogen worden bereikt met behulp van een gehoorapparaat, als daarvan geen nadeel voor de taakvervulling uitgaat.
- —
Geschikt : somverlies (bij 1 en bij 2 kHz, L+R) < 100 dB
- —
Ongeschikt : somverlies (bij 1 en bij 2 kHz, L+R) > 140 dB
Deze afwijzing kan tijdelijk zijn indien het gehoorverlies het gevolg is van een behandelbare afwijking.
Daartussen, alsmede bij sterk éénzijdig gehoorverlies: advies arts-deskundige
Ook met betrekking tot geschiktheid voor communicatieve functies in (achtergrond)lawaai, die hetzij tot misverstanden, hetzij ook tot riskante situaties aanleiding kan geven, zijn eisen geformuleerd. In dat geval is gehoorverlies in de frequenties van 2–4 kHz van belang.
- —
Geschikt : Somverlies (bij 2 en bij 4 kHz, L+R) < 100 dB
- —
Ongeschikt : Somverlies (bij 2 en bij 4 kHz, L+R) > 140 dB
Deze afwijzing kan tijdelijk zijn indien het gehoorverlies het gevolg is van een behandelbare afwijking.
Daartussen : Oordeel arts van een aangewezen deskundige instantie
4. Hart en vaatziekten
Hieronder vallen alle hartafwijkingen die gepaard gaan met een verminderde hartfunctie en/of een verhoogd risico hebben op acute circulatiestoornissen.
Niet geschikt
Er zijn geen cardiologische aandoeningen die betrokkene onvoorwaardelijk ongeschikt maken voor deze functie.
Bij niet te beïnvloeden tensiewaarden ≥ 180/110 is betrokkene ongeschikt.
Twijfelachtig geschikt
Overleg met de aangewezen gespecialiseerde keuringsarts is noodzakelijk.
Het betreft ziekten/afwijkingen die de aandacht/concentratie kunnen verstoren, veelal onaangekondigd en daarmee leidend tot risico's voor betrokkene, bedrijf en derden.
- —
Hypertrofische cardiomyopathie
- —
Ritmestoornissen:
- —
3e graads AV-block
- —
Ventrikeltachycardie
Ten aanzien van aangeboren hartafwijkingen en (verworven) klepgebreken, moet beoordeeld zijn of er een te objectiveren verstoring is van de haemodynamische toestand (Linker Ventrikel-functie, drukgradiënt c.q. mate van insufficiëntie).
- —
LBTB, afhankelijk van de oorzaak
- —
WPW-syndroom, afhankelijk van het aanwezig zijn van klachten en de duur van de refractaire periode van de accessoire bundel
- —
Paroxysmale supraventriculaire tachycardie en Atriumfibrilleren, continue of paroxysmaal, afhankelijk van de oorzaak, klachten en prognose.
Bij tensiewaarden > 160/95 (lege artis bepaald, gemiddelde van tenminste 3 metingen, eventueel door de huisarts gemeten) moet secundaire orgaanschade uitgesloten worden (hart, nieren, oog).
Bij orgaanschade wordt de arts-deskundige geraadpleegd.
Bij coronairlijden, al dan niet na infarcering is raadpleging van de arts-deskundige nodig. De geschiktheid hangt af van de belastbaarheid (minimaal 7 MET's (zuurstoftransportcapaciteit, overeenkomend met 3,5 ml O2/kg/minuut), goede hartfunctie, normale bloeddruk in rust en bij inspanning) en inschatting van risico's voor met name het optreden van ritmestoornissen en/of (recidief-)infarcering. Angiografische en andere specialistische gegevens moeten voorhanden zijn.
5. Neurologie
Hierna niet genoemde ziekten van het centrale/perifere zenuwstelsel, zoals MS, diplopie, status na hersenoperatie c.q. schedeltrauma en dergelijke, dienen geïndividualiseerd beoordeeld te worden, afhankelijk van de symptomen en eventuele recidiefkansen. Bij twijfel is raadpleging van de artsdeskundige noodzakelijk. Deze kan in zijn oordeel mede de uitkomsten van een psychologisch onderzoek betrekken.
Epilepsie en TIA maken, evenals Migraine, Méniere, wegrakingen e.c.i. en ernstige hyperventilatie, maken twijfelachtig geschikt. Overleg met een aangewezen gespecialiseerde keuringsarts is noodzakelijk.
Met betrekking Epilepsie en TIA moet betrokkene minstens twee jaren zonder medicatie en aanvalsvrij zijn.
6. Orthopaedie
De betrokkene moet het bewegingsapparaat (naast de overige eisen die de functie stelt) zo kunnen gebruiken dat zelfstandig van (soms moeilijke) vluchtwegen gebruik kan worden gemaakt.
7. Endocrinologie
7.1. Diabetes Mellitus:
Beoordeling vindt plaats door bepaling van de bloedglucosewaarde.
Van Diabetes is sprake bij een niet-nuchtere waarde van ≥ 11,1 of nuchter ≥ 6,7.
Een gestoorde glucose tolerantie wordt niet als diabetes beschouwd (niet-nuchtere waarden van 7,8 tot en met 11 en nuchter boven de 5,5 en beneden de 6,7).
Complicaties (zoals bijvoorbeeld visus-afname) worden aan de hand van de desbetreffende functie-eisen beoordeeld.
Geschikt:
Geen diabetes of Gestoorde Glucose Tolerantie:
Een niet-nuchtere capillaire bloedglucosespiegel ≤ 7,7 mmol/l. Bij eventueel herhalen is een nuchtere bepaling betrouwbaarder; norm hierbij is ≤ 5,5 (in veneus bloed zijn de waarden plus/minus 19% hoger).
Geschikt onder voorwaarden
Diabetes mellitus die wordt behandeld met orale medicatie is toegestaan, mits:
- —
betrokkene goed is ingesteld op medicatie
- —
er sprake is van normoglycaemie waarbij waarden boven de 7,7 kunnen voorkomen en incidentele uitschieters tot 10 mmol/l. zijn toegestaan
Voorwaarden zijn dat:
- —
betrokkene goed is geïnformeerd over zijn aandoening en weet hoe hij een verslechtering van de glucoseregulatie kan herkennen
- —
er minstens twee keer per jaar een bloedglucose wordt bepaald
- —
betrokkene de keuringsarts hierover informeert en spontaan veranderingen van medicatie meldt.
Ongeschikt
Insuline-afhankelijke diabetes maakt ongeschikt voor de functie.
7.2. Schildklieraandoeningen:
Onbehandelde schildklierstoornissen beïnvloeden de belastbaarheid voor deze functie nadelig en leiden dus meestal tot ongeschiktheid.
Een keurling moet (al dan niet behandeld) euthyreotisch zijn. Is iemand anderhalf jaar medicamenteus stabiel ingesteld en zijn er met name geen cardiovasculaire complicaties opgetreden, dan moet hij als sollicitant normaal belastbaar worden geacht, ook voor lichamelijk zwaar werk.
Indien de laatste bepaling van de TSH en de T4 bij schildklierpatiënten langer dan een half jaar geleden is verricht, dient deze in verband met de keuring opnieuw te worden bepaald.
8. Overige ziekten
Overige, mogelijk de aandacht en waakzaamheid beïnvloedende ziekten, vergen een geïndividualiseerde aanpak en beoordeling. Toetsing van de functionele belasting aan de belastbaarheid bepaalt, als altijd, de inzetbaarheid en daarmee de functiegeschiktheid.
9. Psychiatrie
Doorgemaakte psychosen of, meer in het algemeen, perioden met ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, al dan niet samenhangend met een bipolaire stoornis of manie in engere zin, maken meestal ongeschikt. Overleg met dan wel nader onderzoek door een arts-deskundige is noodzakelijk.
10. Medicijn-/alcohol-/druggebruik
Medicijngebruik mag geen invloed hebben op de veiligheidsgeschiktheid. Bij twijfel is overleg met een aangewezen gespecialiseerde keuringsarts noodzakelijk. Beoordeling zal dan mede (kunnen) geschieden op basis van vigilantie-tests, uitgevoerd door een psychologische keuringsinstantie.
Aangetoond overmatig alcoholgebruik c.q. misbruik, alsmede druggebruik, leidt altijd tot (tijdelijke) ongeschiktheid. Geschiktverklaring na behandeling vindt plaats na beoordeling van het behandelingsresultaat en het terugvalrisico. Hiertoe kan het oordeel van een psychologische keuringsinstantie worden ingeroepen.