Einde inhoudsopgave
Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 17-05-2004
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding is tevens gepubliceerd in het Maandbericht van maart 2004.
- Bronpublicatie:
22-05-2001, Trb. 2001, 171 (uitgifte: 22-10-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
17-05-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-06-2004, Trb. 2004, 169 (uitgifte: 01-01-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Verdrag van 22 mei 2001
De Partijen bij dit Verdrag,
Erkennend dat persistente organische verontreinigende stoffen toxische eigenschappen bezitten, ongevoelig zijn voor degradatie, bioaccumuleren en door de lucht, via water en door migrerende diersoorten worden meegevoerd over internationale grenzen en ver van hun plaats van oorsprong neerslaan, waar zij accumuleren in ecosystemen op het land en in het water,
Zich bewust van de zorgen op het gebied van de volksgezondheid, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, als gevolg van de lokale blootstelling aan persistente verontreinigende stoffen, en met name de gevolgen voor vrouwen en via hen, voor de toekomstige generaties,
Erkennend dat de arctische ecosystemen en inheemse gemeenschappen bijzonder bedreigd worden als gevolg van de biomagnificatie van persistente organische verontreinigende stoffen en dat de besmetting van hun traditionele voedsel de volksgezondheid raakt,
Zich bewust van de behoefte aan mondiale maatregelen op het gebied van persistente organische verontreinigende stoffen,
Indachtig besluit 19/13 C van 7 februari 1997 van de Beheerraad van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) voor het initiëren van internationale activiteiten ter bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu, in de vorm van maatregelen ter vermindering en/of beëindiging van emissies en vrijkomingen van persistente organische verontreinigende stoffen,
In herinnering roepend de van toepassing zijnde bepalingen van de relevante internationale milieuverdragen, met name het Verdrag van Rotterdam inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, met inbegrip van de in artikel 11 van dat Verdrag bedoelde regionale overeenkomsten,
Mede in herinnering roepend de relevante bepalingen van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling en Agenda 21,
Erkennend dat alle Partijen zich achter het voorzorgsbeginsel scharen, dat in dit Verdrag is verankerd,
Erkennend dat dit Verdrag en andere internationale overeenkomsten op het terrein van handel en milieu elkaar ondersteunen,
Herbevestigend dat de Staten, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de grondbeginselen van het internationale recht, het soevereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren volgens hun eigen milieu- en ontwikkelingsbeleid, en de verantwoordelijkheid te waarborgen dat activiteiten onder hun rechtsmacht of toezicht geen schade veroorzaken aan het milieu van andere Staten of van gebieden die buiten de grenzen van de nationale rechtsmacht vallen,
Rekening houdend met de omstandigheden en bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden, in het bijzonder de minstontwikkelde landen hiervan, en landen met een overgangseconomie, in het bijzonder de behoefte aan versterking van hun nationale capaciteit voor het beheren van chemische stoffen, onder meer door de overdracht van technologie, de verschaffing van financiële en technische hulp en de bevordering van samenwerking tussen de Partijen,
Ten volle rekening houdend met het Actieprogramma voor duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten die in ontwikkeling zijn, aangenomen op Barbados op 6 mei 1994,
Gelet op de respectieve capaciteit van ontwikkelde en ontwikkelingslanden alsmede de gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden van Staten zoals vervat in Beginsel 7 van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling,
Erkennend de belangrijke bijdrage die de private sector en niet-gouvernementele organisaties kunnen leveren bij het realiseren van de beperking en/of beëindiging van emissies en vrijkomingen van persistente organische verontreinigende stoffen,
Benadrukkend het belang dat fabrikanten van persistente organische verontreinigende stoffen de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de terugdringing van de door hun producten veroorzaakte nadelige effecten en voor de voorlichting van gebruikers, regeringen en het publiek met betrekking tot de gevaarlijke eigenschappen van deze chemische stoffen,
Zich bewust van de noodzaak maatregelen te nemen ter voorkoming van de nadelige effecten veroorzaakt door persistente organische verontreinigende stoffen in alle fasen van hun levenscyclus,
Herbevestigend Beginsel 16 van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling ingevolge welk nationale autoriteiten zich zouden moeten inspannen om te bevorderen dat milieukosten worden geïnternaliseerd en economische instrumenten worden toegepast, er rekening mee houdend dat de vervuiler in beginsel de kosten van de verontreiniging behoort te dragen, met inachtneming van het publieke belang en zonder de internationale handel en investeringen te verstoren,
De Partijen die geen systemen voor regelgeving en beoordeling voor pesticiden en industriële chemische stoffen hebben, aanmoedigend dergelijke systemen te ontwikkelen,
Erkennend het belang van de ontwikkeling en het gebruik van milieuverantwoorde alternatieve procédés en chemische stoffen,
Vastberaden de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de schadelijke effecten van persistente organische verontreinigende stoffen,
Zijn het volgende overeengekomen:
Verdragpartijgroep