Einde inhoudsopgave
Richtlijn 68/193/EEG betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 11-04-1968
- Bronpublicatie:
09-04-1968, PbEG 1968, L 93 (uitgifte: 17-04-1968, regelingnummer: 68/193/EEG)
- Inwerkingtreding
11-04-1968
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-04-1968, PbEG 1968, L 93 (uitgifte: 17-04-1968, regelingnummer: 68/193/EEG)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Richtlijn van de Raad van 9 april 1968 betreffende het in de handel brengen van vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement (1),
Na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende dat de produktie van wijn en van tafeldruiven een belangrijke plaats inneemt in de landbouw van de Europese Economische Gemeenschap;
Overwegende dat bevredigende resultaten bij de wijnstokcultuur in belangrijke mate afhangen van het gebruik van geschikt pootgoed; dat derhalve sommige Lid-Staten sedert enige tijd de handel in vegetatief teeltmateriaal voor wijnstokken hebben beperkt tot hoogwaardig pootgoed; dat zij zich hierbij hebben gebaseerd op de resultaten van stelselmatige kweekarbeid over tientallen jaren, waardoor bestendige en homogene wijnstokrassen werden verkregen en waarvan aanzienlijke voordelen verwacht kunnen worden ten aanzien van het beoogde gebruik;
Overwegende dat de produktiviteit van de wijnstokcultuur in de Gemeenschap zal stijgen, indien de Lid-Staten uniforme en zo streng mogelijke regels toepassen met betrekking tot de keuze van de tot de handel toegelaten rassen;
Overwegende echter dat een beperking van het in de handel brengen tot bepaalde rassen slechts gerechtvaardigd is, voor zover tegelijkertijd de waarborg bestaat dat de wijnbouwer werkelijk pootgoed van deze rassen ontvangt;
Overwegende dat sommige Lid-Staten keuringsregelingen toepassen die ten doel hebben de echtheid en zuiverheid van de rassen alsmede hun toestand uit fytosanitair oogpunt, met name ten aanzien van virosen, door een officieel toezicht te waarborgen; dat deze regelingen een van de grondslagen voor een uniforme keuringsregeling in de Gemeenschap kunnen vormen;
Overwegende dat voor in binnen de Gemeenschap verkregen pootgoed van wijnstokken een dergelijke regeling zowel voor de handel tussen de Lid-Staten als voor het nationale handelsverkeer dient te gelden;
Overwegende dat pootgoed van wijnstokken, dat voor de voortbrenging van druiven of van teeltmateriaal bestemd is, in het algemeen slechts in de handel moet kunnen worden gebracht wanneer het overeenkomstig de keuringsvoorschriften als basisteeltmateriaal of gecertificeerd teeltmateriaal officieel is gekeurd en goedgekeurd; dat de keuze van de termen ‘basisteeltmateriaal’ en ‘gecertificeerd teeltmateriaal’ berust op een reeds bestaande internationale terminologie en op de voor andere geslachten en soorten van gewassen vastgestelde regelingen van de Gemeenschap;
Overwegende dat, hoewel het gewenst is de handel te beperken tot goedgekeurd teeltmateriaal voor wijnstokken dat is verkregen door selectie van klonen, zulks vooralsnog niet mogelijk is, daar met dat materiaal niet volledig in de behoeften van de Gemeenschap kan worden voorzien; dat het derhalve dienstig is om voorlopig gecontroleerd standaardmateriaal tot de handel toe te laten dat ook van echt en zuiver ras is, doch niet steeds dezelfde waarborg biedt als door de selectie van klonen verkregen pootgoed; dat deze categorie niettemin geleidelijk moet verdwijnen;
Overwegende dat, indien er in een Lid-Staat geen wijnstokteelt of handel in het teeltmateriaal daarvan bestaat, het gerechtvaardigd lijkt deze staat vrij te stellen van de verplichting het standaardteeltmateriaal te keuren of te controleren, evenwel zonder hem te ontheffen van de verplichting de handel te beperken tot goedgekeurd teeltmateriaal en standaardteeltmateriaal;
Overwegende dat niet in de handel gebracht pootgoed voor wijnstokken niet onder de communautaire bepalingen dient te vallen, daar het van geringe economische betekenis is; dat de Lid-Staten het recht moeten behouden dit pootgoed aan bijzondere voorschriften te onderwerpen;
Overwegende dat de communautaire bepalingen niet van toepassing dienen te zijn op pootgoed waarvan is aangetoond dat het bestemd is voor uitvoer naar derde landen;
Overwegende dat de Raad uiterlijk op 31 december 1969 eveneens voor pootgoed van wijnstokken dat in derde landen is verkregen en in de Gemeenschap in de handel wordt gebracht, communautaire regels zal moeten vaststellen;
Overwegende dat, ten einde behalve de genetische waarde de uitwendige hoedanigheden van het teeltmateriaal voor wijnstokken in de Gemeenschap te verbeteren, bepaalde eisen gesteld moeten worden ten aanzien van de mechanische zuiverheid, de kwaliteit en de sortering;
Overwegende dat, ten einde de identiteit van het teeltmateriaal te waarborgen, communautaire bepalingen moeten worden vastgesteld betreffende de scheiding van de partijen, de verpakking, de sluiting en de aanduiding; dat de etiketten de voor het officiële toezicht en de voorlichting van de wijnbouwer noodzakelijke gegevens moeten vermelden en het communautaire karakter van de regeling moeten laten uitkomen;
Overwegende dat de Lid-Staten passende bepalingen inzake controle moeten vaststellen ten einde te waarborgen dat bij het in de handel brengen van teeltmateriaal wordt voldaan aan de bepalingen betreffende zowel de kwaliteit als de identiteit;
Overwegende dat, onverminderd het bepaalde in artikel 36 van het Verdrag, pootmateriaal dat aan deze eisen voldoet slechts aan de handelsbeperkingen van de communautaire bepalingen mag worden onderworpen;
Overwegende dat tot de vaststelling van een gemeenschappelijke rassenlijst deze beperkingen met name het recht van de Lid-Staten dienen te omvatten om de handel in pootgoed te beperken tot dat van de rassen welke voor hun grondgebied cultuur- en gebruikswaarde hebben; dat het niet wenselijk is in dit stadium een antwoord te geven op de vraag of en onder welke voorwaarden de Lid-Staten de teelt van sommige wijnstokrassen op hun grondgebied geheel of gedeeltelijk kunnen verbieden;
Overwegende dat onder bepaalde voorwaarden moet werden erkend dat teeltmateriaal dat in andere Lid-Staten is verkregen uit in een Lid-Staat goedgekeurd basisteeltmateriaal, gelijkwaardig is aan in die Lid-Staat voortgebracht teeltmateriaal;
Overwegende dat tijdens perioden waarin de voorziening met goedgekeurd pootgoed van verschillende categorieën of met standaardteeltmateriaal moeilijkheden oplevert, tijdelijk teeltmateriaal dient te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen gelden;
Overwegende dat het, ten einde de technische methoden inzake keuring en controle van het standaardteeltmateriaal van de onderscheidene Lid-Staten te harmoniseren en in de toekomst het in de Gemeenschap goedgekeurde of gecontroleerde en het uit derde landen afkomstige pootgoed te kunnen vergelijken, aanbeveling verdient communautaire proefnemingen te verrichten in de Lid-Staten voor de beoordeling van de kwaliteit van het teeltmateriaal van de verschillende categorieën;
Overwegende dat het aan de Commissie dient te worden overgelaten bepaalde uitvoeringsmaatregelen te treffen; dat om de uitvoering van de overwogen maatregelen te vergemakkelijken dient te worden voorzien in een procedure waarbij, in het kader van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw, een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. 156 van 15. 7. 1967, blz. 30.