Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/115/EG betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom
Artikel 11 Toepassing in de tijd
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2007
- Bronpublicatie:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/115/EG)
- Inwerkingtreding
16-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/115/EG)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Auteursrecht
Intellectuele-eigendomsrecht / Naburige rechten
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
1.
Deze richtlijn geldt met betrekking tot alle erin genoemde auteursrechtelijk beschermde werken, uitvoeringen, fonogrammen, uitzendingen en eerste vastleggingen van films die, op 1 juli 1994, nog door de wetgeving van de lidstaten op het gebied van auteursrecht en de naburige rechten werden beschermd, of die op die datum aan de beschermingscriteria van deze richtlijn voldeden.
2.
Deze richtlijn laat alle vóór 1 juli 1994 verrichte exploitatiehandelingen onverlet.
3.
De lidstaten kunnen bepalen dat de rechthebbenden geacht worden de verhuur of de uitlening van in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d), omschreven zaken te hebben toegestaan, indien bewezen wordt dat deze zaken vóór 1 juli 1994 met dat doel aan derden ter beschikking zijn gesteld of zijn verkregen.
De lidstaten kunnen echter, met name indien het een digitale opname betreft, bepalen dat de rechthebbenden recht hebben op een passende vergoeding voor het verhuren of uitlenen van die opname.
4.
De lidstaten hoeven artikel 2, lid 2, niet toe te passen op films die vóór 1 juli 1994 tot stand zijn gekomen.
5.
Onverminderd lid 3 en overeenkomstig lid 7 laat deze richtlijn vóór 19 november 1992 gesloten contracten onverlet.
6.
De lidstaten kunnen, met inachtneming van lid 7, bepalen dat rechthebbenden die nieuwe rechten verwerven op grond van nationale regels die ter uitvoering van deze richtlijn zijn aangenomen, en die vóór 1 juli 1994 hebben toegestemd in exploitatie, geacht worden de nieuwe uitsluitende rechten te hebben overgedragen.
7.
Voor contracten die vóór 1 juli 1994 zijn gesloten, is het in artikel 5 bedoelde recht op een billijke vergoeding alleen van toepassing indien de auteurs, uitvoerende kunstenaars of hun vertegenwoordigers vóór 1 januari 1997 hiervoor een verzoek hebben ingediend. Indien rechthebbenden het niet eens kunnen worden over de hoogte van de vergoeding, kunnen de lidstaten die vaststellen.