Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/115/EG betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom
Artikel 3 Rechthebbenden en voorwerp van het verhuur- en uitleenrecht
Geldend
Geldend vanaf 16-01-2007
- Bronpublicatie:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/115/EG)
- Inwerkingtreding
16-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2006, PbEU 2006, L 376 (uitgifte: 27-12-2006, regelingnummer: 2006/115/EG)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Auteursrecht
Intellectuele-eigendomsrecht / Naburige rechten
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
1.
Het uitsluitende recht verhuur en uitlening toe te staan of te verbieden, komt toe aan:
- a)
de auteur, met betrekking tot het origineel en kopieën van zijn werk;
- b)
de uitvoerende kunstenaar, met betrekking tot vastleggingen van zijn uitvoering;
- c)
de producent van fonogrammen, met betrekking tot zijn fonogrammen;
- d)
de producent van de eerste vastlegging van een film met betrekking tot het origineel en de kopieën van zijn film.
2.
Verhuur- en uitleenrechten met betrekking tot bouwwerken en werken van toegepaste kunst vallen niet onder deze richtlijn.
3.
De in lid 1 bedoelde rechten kunnen contractueel overgedragen of in licentie gegeven worden.
4.
Onverminderd lid 6 wordt, wanneer uitvoerende kunstenaars individueel of collectief een contract voor de productie van een film hebben gesloten met een filmproducent, de in het contract genoemde uitvoerende kunstenaar geacht, behoudens andersluidend beding, zijn verhuurrecht te hebben overgedragen, onder voorbehoud van artikel 5.
5.
De lidstaten kunnen voor auteurs voorzien in een soortgelijk vermoeden als bedoeld in lid 4.
6.
De lidstaten kunnen bepalen dat de ondertekening van het tussen een uitvoerend kunstenaar en een filmproducent gesloten contract voor de productie van een film geldt als toestemming tot verhuur, voor zover dit contract voorziet in een billijke vergoeding in de zin van artikel 5. De lidstaten kunnen ook bepalen dat dit lid van overeenkomstige toepassing is op de in hoofdstuk II bedoelde rechten.