Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/1001 inzake het Uniemerk
Artikel 125 Internationale bevoegdheid
Geldend
Geldend vanaf 06-07-2017
- Bronpublicatie:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Inwerkingtreding
06-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2017, PbEU 2017, L 154 (uitgifte: 16-06-2017, regelingnummer: 2017/1001)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
EU-recht / Marktintegratie
Intellectuele-eigendomsrecht / Europees intellectuele-eigendomsrecht
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
1.
Onverminderd de onderhavige verordening en de krachtens artikel 122 toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012, worden de procedures ingevolge de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats heeft of, wanneer hij geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.
2.
Wanneer de verweerder woonplaats noch vestiging heeft in een van de lidstaten, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de eiser zijn woonplaats heeft, of, indien deze geen woonplaats heeft in een van de lidstaten, in de lidstaat waar hij een vestiging heeft.
3.
Wanneer verweerder noch eiser aldaar een woonplaats of vestiging heeft, worden de procedures aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar het Bureau zijn zetel heeft.
4.
Onverminderd de leden 1, 2 en 3:
- a)
is artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing indien de partijen overeenkomen dat een andere rechtbank voor het Uniemerk bevoegd is;
- b)
is artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing indien de verweerder voor een andere rechtbank voor het Uniemerk verschijnt.
5.
Met uitzondering van rechtsvorderingen tot verkrijging van een verklaring van niet-inbreuk op een Uniemerk, kunnen de procedures ingevolge de in artikel 124 bedoelde rechtsvorderingen ook worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de inbreuk heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, of waar een handeling als bedoeld artikel 11, lid 2, is verricht.