Einde inhoudsopgave
Besluit vaststelling algemene maatregel van bestuur ex artikel 23 Wet gemeentelijke herindeling Noordwest-Overijssel
Artikel 4 Recht op wachtgeld
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1994
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met de Algemene wet bestuursrecht (04-06-1992, Stb. 315). De wijziging betreffende lid 3 kan niet worden doorgevoerd.
- Bronpublicatie:
16-12-1993, Stb. 1993, 683 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-1993, Stb. 1993, 693 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
1.
De betrokkene heeft ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene:
- a.
ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
- b.
ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen, berekend naar een algemene invaliditeit van 80% of meer;
- c.
bij de ongeschiktheidsverklaring op grond waarvan het ontslag plaats vond, herplaatsbaar is verklaard op grond van het bepaalde in artikel K 2 van de pensioenwet.
2.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van algemene invaliditeit op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag op grond waarvan recht op pensioen is ontstaan. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt:
- a.
voor de toepassing van artikel 5 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van algemene invaliditeit op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een pensioen vastgesteld naar een mate van algemene invaliditeit van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;
- b.
voor de toepassing van artikel 5a als ingangsdatum uitgegaan van de datum op grond waarvan het recht op pensioen is ontstaan.
3.
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de duur van het wachtgeld, toegekend op grond van artikel K 4, tweede lid, van de pensioenwet aansluitend recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij blijvend ongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 5a van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop het wachtgeld toegekend op grond van artikel K 4, tweede lid, van de pensioenwet, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen van de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 5a, indien het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing wordt gelaten, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 6 van toepassing in die zin dat gerekend wordt van het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
4.
Geen recht op wachtgeld heeft de betrokkene bedoeld in het eerste lid aan wie schriftelijk is medegedeeld dat het eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.
5.
Het vierde lid is niet van toepassing indien de betrokkene op de dag van ingang van zijn ontslag de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
6.
Onze Minister beslist over de toekenning van wachtgeld op schriftelijke aanvraag door de betrokkene. De stukken die Onze Minister nodig acht voor de behandeling van de aanvraag dienen door of vanwege de betrokkene te worden overgelegd.