Einde inhoudsopgave
Wet verplichte beroepspensioenregeling
Artikel 5 Het opleggen van een verplichtstelling
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
10-12-2014, Stb. 2005, 115 jo Stb. 2008, 314 jo Stb. 2014, 527 (uitgifte: 19-12-2014, kamerstukken: 33863)
15-07-2008, Stb. 2005, 115 jo Stb. 2008, 314 jo Stb. 2014, 527 (uitgifte: 31-07-2008, kamerstukken: 31226)
24-02-2005, Stb. 2005, 115 jo Stb. 2008, 314 jo Stb. 2014, 527 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 29760)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-07-2008, Stb. 2005, 115 jo Stb. 2008, 314 (uitgifte: 31-07-2008, kamerstukken: 31226)
24-02-2005, Stb. 2005, 115 jo Stb. 2008, 314 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 29760)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Onze Minister kan het deelnemen in een beroepspensioenregeling voor een of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten verplicht stellen indien:
- a.
daartoe een aanvraag wordt gedaan door een beroepspensioenvereniging, en
- b.
die beroepspensioenvereniging een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van de beroepsgenoten die tot de beroepsgroep behoren, vertegenwoordigt.
2.
Van de verplichtstelling zijn uitgesloten:
- a.
arbitrale bedingen als bedoeld in artikel 1020, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- b.
beroepspensioenregelingen die niet blijven binnen de begrenzingen die zijn opgenomen in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 en die niet krachtens artikel 19d van die wet zijn aangewezen, behalve indien en zolang de in artikel 18a van die wet opgenomen begrenzingen op grond van hoofdstuk VIII van die wet op die beroepspensioenregelingen niet van toepassing zijn of sprake is van een nettopensioen.
3.
Indien zowel zelfstandig werkzame beroepsgenoten als beroepsgenoten die in loondienst werkzaam zijn deelnemen aan de beroepspensioenregeling wordt pas voldaan aan het eerste lid, onderdeel b, wanneer voor beide groepen afzonderlijk is aangetoond dat de beroepspensioenvereniging een belangrijke meerderheid van die beroepsgenoten vertegenwoordigt.
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede de daarop berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing.