Einde inhoudsopgave
Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 34 Gedifferentieerde premies en quotumheffing
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
03-02-2021, Stb. 2021, 102 (uitgifte: 01-03-2021, kamerstukken: 35556)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-08-2021, Stb. 2021, 411 (uitgifte: 01-09-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Inkomensafhankelijke regelingen
Premieheffing / Algemeen
1.
De premie is verschuldigd door werkgevers in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en bestaat uit een gedifferentieerde premie ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds en een gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas.
2.
In afwijking van artikel 20 kan de werkgever de met betrekking tot een werknemer door hem verschuldigde gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 38, verhalen op de werknemer onder bij ministeriële regeling te bepalen voorwaarden tot een bij die regeling nader te bepalen bedrag, dat ten hoogste de helft van de door de werkgever verschuldigde premie kan bedragen.
3.
De quotumheffing is verschuldigd door werkgevers in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
4.
De quotumheffing is niet verschuldigd indien in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven, de werkgever minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis in Nederland aan verloonde uren als bedoeld in artikel 38b, vierde lid, in de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verantwoord.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën werknemers worden aangewezen ten aanzien waarvan de verloonde uren bij de toepassing van het vierde lid in mindering worden gebracht op het totaal aantal verloonde uren die de werkgever in de loonaangifte heeft verantwoord.
6.
Indien de quotumheffing op grond van het vierde lid zou zijn verschuldigd maar in het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven blijkt dat de werkgever minder dan 25 vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis in Nederland aan verloonde uren als bedoeld in artikel 38b, vierde lid, in de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verantwoord, is de quotumheffing niet verschuldigd.
7.
De voor de toepassing van het vierde en zesde lid in aanmerking te nemen verloonde uren worden vastgesteld op grond van de loonaangiften die uiterlijk op 1 mei van het jaar waarover de quotumheffing wordt geheven onderscheidenlijk op 1 mei van het jaar volgend op kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven zijn ingediend alsmede de correcties daarop die uiterlijk op die datum zijn ingediend. Hierbij worden uitsluitend loonaangiften en correcties in aanmerking genomen met betrekking tot het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven onderscheidenlijk het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van het vierde en zesde lid die in ieder geval betrekking hebben op:
- a.
de bepaling van het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer op jaarbasis in Nederland in het desbetreffende kalenderjaar;
- b.
de herleiding van het totaal aantal verloonde uren door de werkgever indien de werkgever in het desbetreffende kalenderjaar niet gedurende het gehele kalenderjaar de hoedanigheid van werkgever heeft gehad.