Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:275 [Toezicht op geconsolideerde basis]
Geldend
Geldend vanaf 19-10-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 463 (uitgifte: 12-10-2021, kamerstukken: 35783)
- Inwerkingtreding
19-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2021, Stb. 2021, 478 (uitgifte: 18-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Tenzij die bevoegdheid op grond van de artikelen 4 en 6 van de verordening bankentoezicht aan de Europese Centrale Bank toekomt, houdt de Nederlandsche Bank op banken en beleggingsondernemingen onder de verordening kapitaalvereisten toezicht op geconsolideerde basis, indien dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 111, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, dan wel indien zij als consoliderende toezichthouder is aangewezen overeenkomstig artikel 111, zesde lid, van die richtlijn.
2.
De Nederlandsche Bank houdt op beleggingsondernemingen in de zin van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen toezicht op geconsolideerde basis, of oefent het toezicht op het groepskapitaalcriterium als bedoeld in artikel 8 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen uit, indien dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 46, eerste tot en met vijfde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht op beleggingsondernemingen, dan wel indien zij als consoliderende toezichthouder of toezichthouder op het groepskapitaalcriterium is aangewezen overeenkomstig artikel 46, zesde lid, van die richtlijn.
3.
Alvorens de Nederlandsche Bank en de andere betrokken toezichthoudende instanties met betrekking tot het toezicht op geconsolideerde basis op een Nederlandse bank of op een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid toepassing geven aan artikel 111, zesde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, stelt de Nederlandsche Bank de in de tweede volzin van dat artikellid bedoelde ondernemingen in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.
4.
Alvorens de Nederlandsche Bank en de andere toezichthoudende instanties met betrekking tot een beleggingsonderneming als bedoeld in het tweede lid, voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis, dan wel voor de uitoefening van het toezicht op het groepskapitaalcriterium als bedoeld in artikel 8 van de verordening prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen, toepassing geven aan artikel 46, zesde lid, van de richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen, stelt de Nederlandsche Bank de in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid bedoelde ondernemingen in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.