Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de status van staatlozen
Artikel 24 Arbeidswetgeving en sociale zekerheid
Geldend
Geldend vanaf 06-06-1960
- Bronpublicatie:
28-09-1954, Trb. 1957, 22 (uitgifte: 14-02-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
06-06-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-02-1964, Trb. 1964, 17 (uitgifte: 01-01-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Grondrechten
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1.
De Verdragsluitende Staten zullen de rechtmatig op hun grondgebied verblijvende staatlozen op dezelfde wijze behandelen als de onderdanen, wat de volgende aangelegenheden betreft:
- (a)
Voor zover deze aangelegenheden zijn geregeld bij de wet of door voorschriften dan wel onderworpen zijn aan overheidstoezicht: beloning, met inbegrip van gezinsuitkeringen welke daarvan deel uitmaken, werktijden, overwerk, betaald verlof, beperking van huisarbeid, minimum-leeftijd voor arbeid in loondienst, leerlingenstelsel en vakopleiding, arbeid van vrouwen en jeugdige personen, en aanspraken uit collectieve arbeidsovereenkomsten;
- (b)
Sociale zekerheid (wettelijke voorschriften betreffende arbeidsongevallen, beroepsziekten, moederschap, ziekte, invaliditeit, ouderdom, overlijden, werkloosheid, gezinslasten en elk ander risico dat, overeenkomstig de nationale wetgeving, valt onder een stelsel van sociale zekerheid), behoudens:
- (I)
Passende regelingen voor de handhaving van verkregen rechten en van rechten welker verkrijging een aanvang heeft genomen;
- (II)
Bijzondere, door de nationale wetgeving van het land van verblijf voorgeschreven regelingen betreffende uitkeringen of gedeeltelijke uitkeringen, geheel betaalbaar uit openbare geldmiddelen, alsmede uitkeringen, gedaan aan hen die niet voldoen aan de voor de toekenning van een normale uitkering gestelde voorwaarden inzake bijdragen.
2.
Het recht op schadeloosstelling wegens het overlijden van een staatloze, veroorzaakt door een arbeidsongeval of een beroepsziekte, wordt niet aangetast door het feit, dat de rechthebbende buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Staat is gevestigd.
3.
De Verdragsluitende Staten zullen de voordelen van tussen hen gesloten of nog te sluiten overeenkomsten betreffende de handhaving van verkregen rechten of van rechten welker verkrijging een aanvang heeft genomen op het gebied van sociale zekerheid, uitstrekken tot staatlozen, voor zover dezen voldoen aan de voorwaarden, gesteld aan de onderdanen van de Staten die partij zijn bij de overeenkomsten in kwestie.
4.
De Verdragsluitende Staten zullen in welwillende overweging nemen om, voor zover mogelijk, de voordelen van soortgelijke overeenkomsten welke van kracht zijn of zullen worden tussen deze Verdragsluitende Staten en niet-Verdragsluitende Staten, uit te strekken tot staatlozen.